Katonda akangavvula abaana be
112:1 a 1Ko 9:24 b Beb 10:36Kale nga bwe tulina ekibiina ekinene eky’abajulirwa ekyenkana awo, twambulengamu buli ekizitowa, awamu n’ekibi ekitwesibako amangu, tuddukenga n’okugumiikiriza embiro ez’empaka ezatutegekerwa, 212:2 a Baf 2:8, 9 b Beb 13:13nga tutunuulira Yesu eyatandika okukkiriza era y’akutuukiriza, olw’essanyu lye yali alindirira bwe yagumiikiriza omusaalaba, ng’anyooma ensonyi, n’atuula ku luuyi olwa ddyo olw’entebe ya Katonda. 312:3 Bag 6:9Kale mulowooze oyo eyagumiikiriza okuwakanyizibwa okw’abakozi b’ebibi bwe kutyo, mulemenga okukoowa mu mmeeme zammwe nga mutendewererwa ne mu mutima. 412:4 Beb 10:32-34Temunnalwanagana na kibi okutuusa ne kukuyiwa omusaayi! 5Mwerabidde ebigambo ebizzaamu amaanyi byayogera nammwe ng’abaana be? Agamba nti,
“Mwana wange, tonyoomanga kukangavvulwa kwa Mukama,
so toggwangamu maanyi ng’akunenyezza.
612:6 a Zab 94:12; Kub 3:19 b Nge 3:11, 12Kubanga Mukama gw’ayagala amukangavvula,
Era abonereza buli gw’ayita omwana we.”
712:7 Ma 8:5Noolwekyo mugumiikirize okukangavvulwa, kubanga Katonda abakangavvula ng’abaana be. Mwana ki kitaawe gw’atakangavvula? 812:8 1Pe 5:9Naye singa temukangavvulwa, nga bwe kitugwanira ffenna, muba temuli baana be ddala.
912:9 a Kbl 16:22 b Is 38:16Kale, nga bwe mussaamu ekitiibwa bakitaffe ab’omubiri, newaakubadde nga batukangavvula, nga batuyigiriza, kitaawe w’emyoyo talisinga nnyo okutukangavvula ne tuba abalamu? 1012:10 2Pe 1:4Bakitaffe ab’omubiri baatugunjulira ennaku si nnyingi, naye ye atugunjula tugasibwe tulyoke tusobole okugabanira awamu naye mu butukuvu bwe.
1112:11 Is 32:17; Yak 3:17, 18Okukangavvulwa kwonna mu biro ebya kaakano tekufaanana nga kwa ssanyu, kuba kwa bulumi, naye oluvannyuma kuleeta ebibala eby’emirembe eri abo abayigirizibwa, era ekivaamu bwe butuukirivu. 1212:12 Is 35:3Bwe mutyo munyweze emikono gyammwe egikooye n’amaviivi gammwe agajugumira, 1312:13 a Nge 4:26 b Bag 6:1era ebigere byammwe mubikolere ekkubo eggolokofu, abo ababagoberera newaakubadde nga balema era banafu, baleme okuva mu kkubo eryo, wabula bawonyezebwe.
Okulabulwa obutagaana Katonda
1412:14 a Bar 14:19 b Bar 6:22 c Mat 5:8Mufubenga okuba n’emirembe n’abantu bonna, era mufubenga okuba abatukuvu, kubanga atali mutukuvu taliraba Mukama. 1512:15 Bag 5:4; Beb 3:12Buli muntu afe ku munne waleme kubeerawo n’omu ava mu kisa kya Katonda, era mwekuume ensigo ey’obukyayi ereme okuloka mu mmwe, bangi ne bagwagwawala. 1612:16 Lub 25:29-34Era mwegendereze waleme okubaawo omwenzi mu mmwe wadde atatya Katonda nga Esawu eyatunda ebyobusika bwe olw’olulya olumu. 1712:17 Lub 27:30-40Oluvannyuma ne bwe yagezaako okusikira omukisa ogwo, teyasiimibwa, era teyafuna mukisa kwenenya newaakubadde nga yagunoonya n’amaziga mangi.
1812:18 Kuv 19:12-22; Ma 4:11Temuzze ku lusozi olulabika olwaka omuliro, n’okukankana n’ekizikiza ekikutte, ne kibuyaga, 1912:19 a Kuv 20:18 b Kuv 20:19; Ma 5:5, 25n’eri eddoboozi ly’akagombe n’eri eddoboozi ery’ebigambo n’abo abaaliwulira ne batayinza na kweyongera kuligumira. 2012:20 Kuv 19:12, 13Kubanga tebaayinza kugumira ekyo ekyalagirwa Katonda nti, “Ne bw’eba ensolo, bw’ekomanga ku lusozi ekubwanga amayinja n’efa.” 21Ne Musa n’atya nnyo olw’ekyo kye yalaba n’ayogera nti, “Ntidde nnyo era nkankana.”
2212:22 a Beb 11:10 b Bag 4:26Naye muzze ku lusozi Sayuuni, ne mu kibuga kya Katonda omulamu, mu Yerusaalemi eky’omu ggulu n’eri enkumi n’enkumi ez’abamalayika abakuŋŋaanye, 2312:23 a Luk 10:20 b Zab 94:2 c Baf 3:12n’eri ekkanisa ey’abo abaasooka, amannya gaabwe agaawandiikibwa mu ggulu, n’eri Katonda Omulamuzi wa bonna, n’eri emyoyo egy’abantu abaatukirizibwa, 2412:24 Lub 4:10; Beb 11:4n’eri endagaano empya eya Yesu omutabaganya, ey’omusaayi ogwamansirwa ogwogera obulungi okusinga ogwa Aberi.
2512:25 a Beb 8:5; 11:7 b Beb 2:2, 3Kale mugonderenga oyo ayogera nammwe. Obanga Abayisirayiri tebaayinza kulokoka, bwe baagaana okuwulira oyo eyabalabula ng’ali ku nsi, tetuliyisibwa bubi nnyo n’okusingawo, bwe tulijeemera ekigambo ky’oyo ow’omu ggulu atulabula? 2612:26 a Kuv 19:18 b Kag 2:6Yakankanya ensi n’eddoboozi lye kyokka n’asuubiza nti, “Omulundi omulala sirinyeenya nsi yokka, naye era n’eggulu.” 2712:27 1Ko 7:31; 2Pe 3:10Kino kitegeeza nti agenda kumalawo nate ebyo ebinyenyezebwa, kyokka ebitanyenyezebwa bisigalewo.
2812:28 a Dan 2:44 b Beb 13:15Kale, nga bwe twaweebwa obwakabaka obutanyeenyezebwa, tusinze Katonda nga bw’asiima nga tumussaamu ekitiibwa era nga tumutya. 2912:29 Ma 4:24Kubanga ddala, “Katonda waffe, gwe muliro ogwokya.”
Uit Gods terechtwijzing blijkt zijn liefde
1Nu zoʼn grote menigte van getuigen ons ziet en aanmoedigt, moeten wij alles afleggen wat ons hindert en ons bevrijden van de zonde die zich aan ons vastklemt. Wij moeten de wedstrijd voltooien die voor ons ligt, zonder op te geven. 2Daarbij moeten wij blijven kijken naar Jezus, die ons de weg wijst. Hij is het doel van ons geloof. Hij kon Zich aan het kruis laten slaan en de schande negeren, omdat Hij wist welke blijdschap Hem te wachten stond. En nu zit Hij aan de rechterzijde van de troon van God. 3Denk aan Hem die zoveel heeft doorstaan, zodat je niet verzwakt of onverschillig wordt. Hij heeft verdragen dat slechte mensen vreselijke dingen van Hem zeiden. 4Maar u hebt nog niet op leven en dood tegen de zonde gestreden.
5U bent zeker vergeten hoe God u als zijn kinderen moed gegeven heeft. Hij zei: ‘Denk niet licht over de tucht van de Here, mijn zoon. Laat de moed niet zakken als de Here u terechtwijst. 6Want daaruit blijkt dat Hij van u houdt. Als Hij u slaat, blijkt dat u zijn zoon bent.’ 7Laat u door God opvoeden, Hij behandelt u als zijn kinderen. 8Hebt u ooit gehoord van een kind dat niet gestraft werd? Als God u niet terechtwijst, wanneer u het nodig hebt, betekent het dat u niet zijn kind bent.
9Vroeger, toen wij nog kinderen waren, kregen wij straf van onze natuurlijke vaders en wij hadden respect voor hen. Moeten wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan de opvoeding van onze geestelijke Vader? Dan pas zullen wij leven. 10Onze natuurlijke vaders hebben ons een aantal jaren naar hun beste weten opgevoed. Maar God weet pas echt wat goed voor ons is, Hij voedt ons op om ons te laten delen in zijn volmaaktheid. 11Niemand vindt het prettig terechtgewezen te worden, op het moment zelf worden wij er alleen maar verdrietig van. Maar later zien wij dat het toch goed is geweest, de terechtwijzing heeft ons geholpen mensen te worden die goed doen en vrede brengen.
12Steek dus de handen uit de mouwen en ga stevig op uw benen staan. 13Zet bij het lopen uw voeten recht neer, anders verstuikt u uw kreupele voeten en die moeten nu juist genezen. 14Probeer de vrede met uw medemensen te bewaren en leef als afgezonderd voor de Here, anders zult u Hem nooit zien. 15Let erop dat niemand van u de genade van God aan zich voorbij laat gaan. Er mag geen verbittering onder u komen, want als dat gebeurt, zullen velen erdoor aangestoken worden en zijn de gevolgen niet te overzien. 16Let er ook op dat niemand van u betrokken raakt in seksuele zonden of het heilige zo minacht als Esau, die als oudste zoon zijn rechten ruilde voor een bord eten. 17Want u weet het! Toen hij die rechten terug wilde hebben, was het te laat. Het hielp niets dat hij huilde, hij kreeg geen kans meer tot inkeer.
18U bent niet oog in oog komen te staan met iets ontzettends—met laaiend vuur, diepe duisternis en gierende wind—zoals de Israëlieten in de tijd van Mozes, toen God op de berg Sinaï zijn wet gaf. 19U hebt ook geen luid trompetgeschal gehoord of de donderende stem van God. De Israëlieten werden daar zo bang van dat zij God vroegen niets meer tegen hen te zeggen. 20Zij trilden van angst, omdat God had gezegd: ‘Zelfs een dier dat de berg aanraakt, zal worden gestenigd.’ 21Mozes was zo ontzet door wat hij zag en hoorde, dat hij zei: ‘Ik ben zo bang, dat ik sta te trillen op mijn benen.’
22Nee, u staat voor de berg Sion en voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, waar tienduizenden engelen wonen. 23U bent gekomen naar een feestelijke samenkomst van Gods oudste kinderen, die in het bevolkingsregister van de hemel staan. U staat voor God, die de rechter van alle mensen is en voor de geesten van de mensen die volmaakt geworden zijn. 24U bent naar Jezus gekomen, die ervoor gezorgd heeft dat er een nieuw verbond tussen God en de mensen kwam. Hij heeft daarvoor zijn bloed gegeven en zijn bloed roept om vergeving in plaats van om wraak, zoals dat van Abel.
25Pas op dat u God, die tot u spreekt, niet de rug toekeert! Want toen de Israëlieten weigerden te luisteren naar de waarschuwingen van Mozes, die namens God sprak, liep het niet goed met hen af. Maar als wij niet willen luisteren naar wat Jezus Christus zegt, zal het met ons nog veel slechter aflopen. 26Toen God vanaf de berg Sinaï sprak, schudde de aarde van zijn stem. ‘Nog één keer,’ zegt Hij nu, ‘zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel laten schudden.’ 27Daarmee bedoelt Hij dat alles wat niet vaststaat, zal verdwijnen, alles wat gemaakt is. Maar alles wat niet aan het wankelen gebracht kan worden, zal blijven.
28Omdat wij een blijvend vaderland krijgen, moeten wij dankbaar zijn en God dienen zoals Hij het graag wil, met eerbied en ontzag. 29Want onze God is een verterend vuur.
