1Een psalm van Asaf voor de koordirigent. Voor de tempelzangers.
2Ik roep naar God,
ik richt mij tot Hem
en verlang ernaar
dat Hij naar mij luistert.
3Als ik het moeilijk heb,
zoek ik de Here.
De hele nacht
strek ik mijn handen
naar Hem uit
en word het wachten niet moe.
Alleen Hij kan mij troosten.
4Als ik aan God denk,
moet ik kreunen.
Ik word overmeesterd
door het verlangen naar zijn hulp.
5Ik kan er niet van slapen
en ben zo onrustig
dat ik niet kan bidden.
6Ik denk aan vroeger,
aan de jaren die voorbijgingen.
7Ik herinner mij
mijn blijde musiceren van toen,
ik pieker
over het verschil tussen toen en nu.
8Heeft de Here mij dan voor altijd afgewezen?
Zal Hij mij geen genade geven?
9Zijn zijn goedheid en trouw
voor altijd opgehouden?
Geldt zijn belofte niet meer
voor de komende generaties?
10Vergeet God
ons zijn genade te geven?
Heeft Hij de liefde en het medeleven
uit zijn hart gebannen?
11Ik moet zeggen
dat het mij groot verdriet doet
dat God, de Allerhoogste,
van gedachten verandert.
12Toch blijf ik mij de grote wonderen van de Here herinneren.
Alles wat U in het verleden hebt gedaan, zal ik gedenken.
13Ik wil over uw werk spreken en nadenken over alles wat U deed.
14O God, uw wegen zijn altijd goed en heilig.
Wie is zo groot als U, onze God?
15U bent de God die wonderen doet.
U hebt de volken uw macht laten zien.
16U hebt uw volk op een machtige manier bevrijd.
Alle zonen van Jakob en Jozef en hun nageslacht.
17Toen het water U zag, o God,
beefde en sidderde het.
18De wolken lieten de regen neervallen
en de donder rolde langs de hemel.
Uw pijlen werden afgeschoten.
19Het gedreun van de donder rolde langs de hemel.
De bliksemschichten verlichtten de hele aarde.
Alles sidderde en beefde.
20U maakte een weg dwars door de zee,
een pad door het water heen.
Daardoor konden uw voetsporen
later niet worden gevonden.
21U leidde uw volk als een schaapskudde,
met Aäron en Mozes als herders.
Salmo 77
Para o mestre de música. Ao estilo de Jedutum. Salmo da família de Asafe.
1Clamo a Deus por socorro;
clamo a Deus que me escute.
2Quando estou angustiado, busco o Senhor;
de noite estendo as mãos sem cessar;
a minha alma está inconsolável!
3Lembro-me de ti, ó Deus, e suspiro;
começo a meditar, e o meu espírito desfalece. Pausa
4Não me permites fechar os olhos;
tão inquieto estou que não consigo falar.
5Fico a pensar nos dias que se foram,
nos anos há muito passados;
6de noite recordo minhas canções.
O meu coração medita, e o meu espírito pergunta:
7Irá o Senhor rejeitar-nos para sempre?
Jamais tornará a mostrar-nos o seu favor?
8Desapareceu para sempre o seu amor?
Acabou-se a sua promessa?
9Esqueceu-se Deus de ser misericordioso?
Em sua ira refreou sua compaixão? Pausa
10Então pensei: “A razão da minha dor
é que a mão direita do Altíssimo não age mais”.77.10 Ou Apelarei para o que há muito fez a mão direita do Altíssimo.
11Recordarei os feitos do Senhor;
recordarei os teus antigos milagres.
12Meditarei em todas as tuas obras
e considerarei todos os teus feitos.
13Teus caminhos, ó Deus, são santos.
Que deus é tão grande como o nosso Deus?
14Tu és o Deus que realiza milagres;
mostras o teu poder entre os povos.
15Com o teu braço forte resgataste o teu povo,
os descendentes de Jacó e de José. Pausa
16As águas te viram, ó Deus,
as águas te viram e se contorceram;
até os abismos estremeceram.
17As nuvens despejaram chuvas,
ressoou nos céus o trovão;
as tuas flechas reluziam em todas as direções.
18No redemoinho, estrondou o teu trovão,
os teus relâmpagos iluminaram o mundo;
a terra tremeu e sacudiu-se.
19A tua vereda passou pelo mar,
o teu caminho pelas águas poderosas,
e ninguém viu as tuas pegadas.
20Guiaste o teu povo como a um rebanho
pela mão de Moisés e de Arão.