มาระโก 8 – TNCV & HTB

Thai New Contemporary Bible

มาระโก 8:1-38

พระเยซูทรงเลี้ยงคนสี่พันคน

(มธ.15:32-39; 16:1-12)

1ครั้งนั้นมีฝูงชนกลุ่มใหญ่อีกกลุ่มหนึ่งมาชุมนุมกัน เนื่องจากพวกเขาไม่มีอาหารรับประทาน พระเยซูจึงทรงเรียกเหล่าสาวกมาและตรัสว่า 2“เราสงสารคนเหล่านี้ พวกเขามาอยู่กับเราสามวันแล้วและไม่มีอะไรกิน 3ถ้าให้เขากลับไปทั้งที่ยังหิวอยู่กลัวว่าจะหมดแรงกลางทางเพราะบางคนก็มาไกล”

4เหล่าสาวกทูลว่า “แต่ในที่ห่างไกลแบบนี้จะหาขนมปังที่ไหนมาพอเลี้ยงพวกเขา?”

5พระเยซูตรัสถามว่า “พวกท่านมีขนมปังกี่ก้อน?”

เขาทูลว่า “เจ็ดก้อน”

6พระองค์ทรงบอกฝูงชนให้นั่งลงที่พื้น เมื่อทรงรับขนมปังเจ็ดก้อนและขอบพระคุณพระเจ้าแล้ว พระองค์ก็ทรงหักขนมปังส่งให้เหล่าสาวกแจกประชาชน 7พวกเขามีปลาเล็กๆ สองสามตัวด้วย พระองค์ก็ทรงขอบพระคุณพระเจ้าสำหรับปลาเหล่านี้และทรงให้เหล่าสาวกนำไปแจกเช่นกัน 8ประชาชนได้รับประทานจนอิ่มหนำ หลังจากนั้นเหล่าสาวกเก็บเศษที่เหลือได้เจ็ดตะกร้าเต็ม 9มีผู้ชายราวสี่พันคนที่นั่น และเมื่อทรงให้พวกเขากลับไปแล้ว 10พระองค์ก็เสด็จลงเรือกับเหล่าสาวกไปยังเขตเมืองดาลมานูธา

11พวกฟาริสีมาหาพระเยซูและเริ่มซักถามพระองค์ พวกเขาขอให้ทรงแสดงหมายสำคัญจากสวรรค์เพื่อทดสอบพระองค์ 12พระองค์ทรงถอนพระทัยยาวและตรัสว่า “ทำไมคนในยุคนี้ถามหาหมายสำคัญ? เราบอกความจริงแก่ท่านว่าคนในยุคนี้จะไม่ได้รับหมายสำคัญใดๆ เลย” 13แล้วพระองค์ก็ทรงละจากพวกเขา เสด็จลงเรือ และข้ามฟากไป

เชื้อของพวกฟาริสีและเฮโรด

14เหล่าสาวกลืมเอาขนมปังมาด้วยและในเรือก็มีขนมปังอยู่เพียงก้อนเดียว 15พระเยซูได้ตรัสเตือนพวกเขาว่า “จงระวังเชื้อของพวกฟาริสีและเฮโรด”

16พวกเขาจึงหารือกันและพูดว่า “ที่พระองค์ตรัสเช่นนี้เพราะเราไม่มีขนมปัง”

17พระเยซูทรงทราบจึงตรัสว่า “ทำไมพวกท่านจึงพูดกันเรื่องไม่มีขนมปัง? พวกท่านยังไม่เห็นไม่เข้าใจหรือ? ใจท่านแข็งกระด้างใช่ไหม? 18หรือท่านมีตาแต่มองไม่เห็น มีหูแต่ไม่ได้ยินหรือ? และท่านจำไม่ได้หรือ? 19เมื่อเราหักขนมปังห้าก้อนให้คนห้าพันคน พวกท่านเก็บที่เหลือได้กี่ตะกร้า?”

พวกเขาทูลว่า “สิบสองตะกร้า”

20พระองค์ทรงถามว่า “และเมื่อเราหักขนมปังเจ็ดก้อนให้คนสี่พันคน พวกท่านเก็บได้กี่ตะกร้า?”

พวกเขาทูลว่า “เจ็ดตะกร้า”

21พระองค์ตรัสกับพวกเขาว่า “พวกท่านยังไม่เข้าใจอีกหรือ?”

ทรงรักษาคนตาบอดที่เบธไซดา

22เมื่อมาถึงเมืองเบธไซดามีคนพาชายตาบอดมาทูลอ้อนวอนให้พระเยซูทรงแตะต้อง 23พระองค์ทรงจูงมือคนตาบอดออกไปนอกหมู่บ้าน ทรงบ้วนน้ำลายลงที่ตาของคนนั้น และวางพระหัตถ์เหนือเขาและตรัสถามว่า “ท่านเห็นอะไรบ้างไหม?”

24เขาเงยหน้าขึ้นมองและทูลว่า “ข้าพเจ้าเห็นคนเหมือนต้นไม้เดินไปเดินมา”

25พระเยซูทรงวางพระหัตถ์ที่ตาของเขาอีกครั้งหนึ่ง แล้วตาของเขาก็เปิด สายตากลับเป็นปกติ และมองเห็นทุกอย่างชัดเจน 26พระเยซูจึงทรงให้เขากลับบ้านโดยกำชับว่า “อย่าเข้าไปในหมู่บ้าน8:26 สำเนาต้นฉบับบางสำเนาว่าอย่าไปเล่าให้ใครๆในหมู่บ้านฟัง

เปโตรรับว่าพระเยซูเป็นพระคริสต์

(มธ.16:13-16; ลก.9:18-20)

27พระเยซูกับเหล่าสาวกไปยังหมู่บ้านต่างๆ แถบซีซารียาฟีลิปปี ระหว่างทางพระองค์ทรงถามสาวกว่า “ผู้คนเขาพูดกันว่าเราเป็นใคร?”

28สาวกทูลว่า “บางคนก็ว่าเป็นยอห์นผู้ให้บัพติศมา บางคนก็ว่าเป็นเอลียาห์ และบางคนก็ว่าเป็นผู้เผยพระวจนะคนหนึ่ง”

29พระองค์ตรัสถามว่า “แล้วพวกท่านเล่า? พวกท่านว่าเราเป็นใคร?”

เปโตรทูลว่า “พระองค์ทรงเป็นพระคริสต์8:29 หรือพระเมสสิยาห์

30พระเยซูทรงเตือนพวกเขาไม่ให้บอกใคร

พระเยซูทรงทำนายถึงการสิ้นพระชนม์

(มธ.16:21-28; ลก.9:22-27)

31นับแต่นั้นมาพระองค์ทรงเริ่มสั่งสอนเหล่าสาวกว่าบุตรมนุษย์ต้องทนทุกข์หลายประการ บรรดาผู้อาวุโส พวกหัวหน้าปุโรหิต กับเหล่าธรรมาจารย์จะไม่ยอมรับพระองค์ และพระองค์จะต้องถูกประหารและในวันที่สามจะทรงเป็นขึ้นมาอีก 32พระองค์ตรัสเรื่องนี้อย่างชัดแจ้ง ฝ่ายเปโตรดึงพระองค์เลี่ยงไปอีกทางหนึ่งและทูลติติงพระองค์

33แต่เมื่อพระเยซูทรงหันมามองดูเหล่าสาวก พระองค์ทรงตำหนิเปโตรว่า “ถอยไปเจ้าซาตาน! เจ้าไม่ได้มีความคิดอย่างพระเจ้าแต่คิดอย่างมนุษย์”

34แล้วพระองค์ทรงเรียกฝูงชนกับเหล่าสาวกเข้ามาและตรัสว่า “หากผู้ใดต้องการจะตามเรามา เขาต้องปฏิเสธตัวเอง รับกางเขนของตนแบก และตามเรามา 35เพราะผู้ใดต้องการเอาชีวิต8:35 ภาษากรีกหมายถึงชีวิตหรือจิตวิญญาณเช่นเดียวกับข้อ 36รอดผู้นั้นจะเสียชีวิต แต่ผู้ใดพลีชีวิตเพื่อเราและข่าวประเสริฐผู้นั้นจะได้ชีวิตรอด 36จะมีประโยชน์อะไรที่คนๆ หนึ่งจะได้โลกนี้ทั้งโลกแต่ต้องสูญเสียจิตวิญญาณของตน? 37หรือใครจะเอาอะไรมาแลกกับจิตวิญญาณของตนได้? 38ในชั่วอายุที่บาปหนาและเอาใจออกห่างจากพระเจ้านี้ ถ้าผู้ใดอับอายในตัวเราและถ้อยคำของเรา บุตรมนุษย์ก็จะอับอายในตัวเขาเมื่อพระองค์เสด็จมาด้วยพระเกียรติสิริแห่งพระบิดาพร้อมกับเหล่าทูตสวรรค์ผู้บริสุทธิ์”

Het Boek

Marcus 8:1-38

Een maaltijd voor vierduizend mensen

1Er waren veel mensen naar Jezus komen luisteren. Toen Hij zag dat zij geen eten meer hadden, riep Hij zijn leerlingen bij Zich. 2‘Ik heb met die mensen te doen,’ zei Hij. ‘Zij zijn hier al drie dagen en hebben niets meer te eten. 3Ik kan ze zo niet naar huis laten gaan. Sommigen komen van heel ver. Ze zouden onderweg flauwvallen van de honger.’ 4‘Waar halen we hier ooit brood vandaan?’ vroegen zijn leerlingen. ‘Voor al die mensen! Hier woont immers niemand!’ 5‘Hoeveel broden hebben jullie bij je?’ vroeg Hij. 6‘Zeven,’ antwoordden zij. Hij zei dat iedereen op de grond moest gaan zitten. Daarna nam Hij de zeven broden, dankte God ervoor en brak ze in stukken. Zijn leerlingen brachten het brood naar de mensen. 7Er waren ook nog een paar visjes. Hij dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen dat ze die ook aan de mensen moesten geven. 8Iedereen at tot hij genoeg had. Er bleef zelfs nog over. Zeven manden vol. 9En er waren wel zoʼn vierduizend mensen!

10Jezus stuurde de mensen naar huis. Direct daarna stapte Hij met zijn leerlingen in de boot en stak over naar Dalmanuta. 11Er kwamen Farizeeën naar Jezus toe en gingen met Hem in debat. ‘Kunt U God laten bewijzen dat Hij U heeft gestuurd?’ vroegen zij. Zij wilden Hem op de proef stellen. 12Met een diepe zucht zei Jezus: ‘Waarom wilt u een bewijs hebben? Dat krijgt u niet!’ 13Hij draaide Zich om en liet hen staan. Hij stapte in de boot en ging naar de overkant van het meer. 14Maar zijn leerlingen hadden vergeten eten te kopen. Het enige wat zij bij zich hadden, was één brood.

15Onderweg waarschuwde Hij hen: ‘Pas op voor de gist van Herodes en de Farizeeën!’ 16Zij dachten dat Hij dit zei omdat zij geen brood bij zich hadden. 17Jezus wist wel wat er in hen omging en zei: ‘Waarom maken jullie je zorgen over brood? Begrijpen jullie het dan niet? Heb je het nu nog niet door? 18Jullie hebben nu al zoveel gezien en zoveel gehoord! Het lijkt wel of het jullie niets heeft gedaan. 19Zijn jullie alweer vergeten wat er gebeurde toen Ik vijf broden uitdeelde aan die vijfduizend mensen? Hoeveel manden hadden jullie nodig om het overschot op te halen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden zij. 20‘En toen Ik zeven broden aan die vierduizend mensen gaf? Hoeveel bleef er toen over?’ 21‘Zeven manden,’ was hun antwoord. Jezus zei: ‘Begrijpen jullie het nu nog niet?’

De genezing van een blinde man

22Ze kwamen in Betsaïda. Enkele mensen brachten een blinde man bij Jezus en vroegen of Hij hem wilde aanraken. 23Hij pakte de blinde man bij de hand en nam hem mee buiten het dorp. Hij spuugde hem in de ogen, legde zijn handen erop en vroeg: ‘Ziet u al iets?’ 24De man keek om zich heen en zei: ‘Ja, ik zie de mensen lopen. Maar, wat raar, het lijken net bomen.’ 25Jezus legde zijn handen nog eens op de ogen van de man. Hierna kon hij weer normaal zien. Hij was genezen en zag alles duidelijk. 26Jezus stuurde hem naar huis en zei: ‘Ga het dorp niet in.’

27Later gingen Jezus en zijn leerlingen naar de dorpen rondom de stad Caesarea Filippi. Onderweg vroeg Hij: ‘Wat zeggen de mensen eigenlijk van Mij? Wie ben Ik volgens hen?’ 28‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden de leerlingen. ‘Anderen dat U Elia bent of een andere profeet.’ 29‘En jullie dan?’ vroeg Hij. ‘Wat denken jullie van Mij? Wie ben Ik?’ 30Petrus antwoordde: ‘U bent de Christus.’ Jezus zei dat zij dit aan niemand mochten vertellen. 31Hij begon hun te vertellen over de verschrikkelijke dingen die Hij, de Mensenzoon, zou moeten doormaken. Hij zei dat de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden Hem zouden veroordelen, dat men Hem zelfs zou doden en dat Hij na drie dagen weer levend zou worden. 32Omdat Hij hier ronduit met hen over sprak, nam Petrus Hem apart. ‘Zulke dingen moet U niet meer zeggen,’ zei hij. 33Jezus keerde Zich om. Met zijn gezicht naar de andere leerlingen vermaande Hij Petrus: ‘Satan, maak dat je wegkomt! Jij bekijkt de zaak van de menselijke kant en niet van Gods kant!’

34Hij riep zijn leerlingen en de vele mensen die waren toegestroomd bij Zich en zei: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet zijn kruis opnemen en Mij volgen. 35Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij en voor Gods plan verliest, zal het behouden. 36Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uw leven te verspelen? 37Wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven? 38Wie zich in deze tijd van ontrouw en misdaad voor Mij en mijn woorden schaamt, voor hem zal Ik, de Mensenzoon, Mij ook schamen als Ik met de heilige engelen in de heerlijkheid van mijn Vader kom.’