ผู้วินิจฉัย 1 – TNCV & HTB

Thai New Contemporary Bible

ผู้วินิจฉัย 1:1-36

อิสราเอลต่อสู้กับชาวคานาอันที่เหลือ

(ยชว.15:15-19)

1หลังจากที่โยชูวาสิ้นชีวิตแล้ว ชนอิสราเอลทูลถามองค์พระผู้เป็นเจ้าว่า “ใครควรออกทำศึกกับชาวคานาอันก่อน?”

2องค์พระผู้เป็นเจ้าตรัสตอบว่า “ให้ยูดาห์ไปก่อน เราได้มอบดินแดนนั้นไว้ในมือของพวกเขาแล้ว”

3ชนเผ่ายูดาห์กล่าวกับพี่น้องเผ่าสิเมโอนว่า “โปรดมาช่วยเรารบกับชาวคานาอันในดินแดนซึ่งเป็นของเราตามที่ได้แบ่งสรรแล้ว และเราจะไปช่วยเมื่อถึงคราวของท่านบ้าง” ฉะนั้นชาวสิเมโอนจึงไปสมทบกับชาวยูดาห์

4เมื่อยูดาห์เข้าโจมตี องค์พระผู้เป็นเจ้าทรงมอบชาวคานาอันและชาวเปริสซีไว้ในมือพวกเขา พวกเขาฆ่าคนเหล่านั้นไปหนึ่งหมื่นคนที่เบเซก 5พวกเขาพบอาโดนีเบเซกที่นั่นและสู้รบกับเขา จนชาวคานาอันกับชาวเปริสซีแตกพ่ายไป 6อาโดนีเบเซกหนีไป แต่พวกเขาไล่ตามและจับกุมตัวไว้ได้ แล้วตัดนิ้วหัวแม่มือกับนิ้วหัวแม่เท้าของเขา

7แล้วอาโดนีเบเซกกล่าวว่า “เราเคยตัดนิ้วหัวแม่มือและนิ้วหัวแม่เท้ากษัตริย์เจ็ดสิบองค์ และให้พวกเขากินเศษอาหารจากใต้โต๊ะของเรา บัดนี้พระเจ้าทรงแก้แค้นในสิ่งที่เราได้ทำแล้ว” พวกเขานำตัวอาโดนีเบเซกไปยังเยรูซาเล็ม และเขาสิ้นชีวิตที่นั่น

8ชาวยูดาห์โจมตีเยรูซาเล็มและยึดเมืองได้ พวกเขาประหารชาวเมืองนั้น แล้วจุดไฟเผาเมือง

9หลังจากนั้นคนของยูดาห์ลงไปรบกับชาวคานาอันซึ่งอยู่ในดินแดนเทือกเขาในเนเกบและแถบเชิงเขาทางตะวันตก 10แล้วไปสู้รบกับชาวคานาอันในเฮโบรน (เดิมเรียกว่า คีริยาทอารบา) และพิชิตเชชัย อาหิมาน และทัลมัย

11จากนั้นพวกเขาบุกเข้าโจมตีชาวเมืองเดบีร์ (เดิมเรียกว่า คีริยาทเสเฟอร์) 12และคาเลบประกาศว่า “ใครบุกเข้าโจมตีและยึดคีริยาทเสเฟอร์ได้ เราจะยกอัคสาห์ลูกสาวของเราให้เป็นภรรยา” 13โอทนีเอลบุตรชายของเคนัสซึ่งเป็นน้องชายของคาเลบยึดเมืองได้ ดังนั้นคาเลบจึงยกอัคสาห์ลูกสาวของเขาให้เป็นภรรยา

14วันหนึ่งเมื่อนางมาหาโอทนีเอล นางรบเร้าเขา1:14 ฉบับ LXX. และ Vulg. ว่าเขารบเร้านางให้ขอที่ดินจากบิดาของนาง เมื่อนางลงจากหลังลา คาเลบถามนางว่า “พ่อจะช่วยอะไรเจ้าได้บ้าง?”

15นางตอบว่า “ขอพ่อเมตตาลูกเป็นพิเศษ ในเมื่อพ่อได้ยกที่ดินในเนเกบให้ลูกแล้ว โปรดยกน้ำพุให้ลูกด้วยเถิด” คาเลบจึงยกน้ำพุบนและน้ำพุล่างให้นาง

16ชาวเคไนต์ซึ่งเป็นลูกหลานของพ่อตาของโมเสสได้ย้ายจากเยรีโคเมืองแห่งต้นอินทผลัม ติดตามคนยูดาห์มาอาศัยอยู่กับคนในถิ่นกันดารแห่งยูดาห์ในเนเกบใกล้อาราด

17แล้วชนยูดาห์สมทบกับคนสิเมโอนไปโจมตีชาวคานาอันที่เศฟัท ทำลายล้าง1:17 คำนี้ในภาษาฮีบรูหมายถึงสิ่งของหรือบุคคลที่ถวายแด่องค์พระผู้เป็นเจ้าแล้วไม่อาจเรียกคืนได้ มักจะต้องทำลายให้หมดสิ้นไปหมดทั้งเมือง เมืองนั้นจึงได้ชื่อว่าโฮรมาห์1:17 แปลว่า ความย่อยยับ 18ชนยูดาห์ยังได้ยึด1:18 ฉบับ LXX. ว่ายูดาห์ไม่ได้ยึด กาซา อัชเคโลน และเอโครน พร้อมทั้งอาณาเขตของเมืองนั้นๆ ด้วย

19องค์พระผู้เป็นเจ้าสถิตกับชนยูดาห์ พวกเขายึดครองดินแดนเทือกเขาได้ แต่ไม่สามารถขับไล่ชาวเมืองออกไปจากที่ราบเพราะพวกนั้นมีรถรบเหล็ก 20เมืองเฮโบรนยกให้คาเลบตามที่โมเสสสัญญาไว้ คาเลบขับไล่บุตรชายทั้งสามของอานาคออกไป 21แต่เผ่าเบนยามินไม่สามารถขับไล่ชาวเยบุสซึ่งอาศัยอยู่ในเยรูซาเล็มได้ ชาวเยบุสยังคงอาศัยอยู่ที่นั่นกับชาวเบนยามินตราบจนทุกวันนี้

22ตระกูลโยเซฟเข้าโจมตีเบธเอล และองค์พระผู้เป็นเจ้าสถิตกับพวกเขา 23เมื่อพวกเขาส่งคนไปดูลาดเลาที่เบธเอล (เดิมเรียกว่า ลูส) 24สายสืบเห็นชายคนหนึ่งกำลังจะออกมานอกเมือง จึงกล่าวกับเขาว่า “จงบอกทางเข้าเมืองแก่เรา และเราจะปรานีเจ้า” 25ชายผู้นั้นจึงชี้ช่องทางให้ พวกเขาก็เข้าไปประหารประชากรทั้งหมด ยกเว้นชายผู้นั้นกับครอบครัวของเขา 26ต่อมาชายผู้นั้นย้ายเข้าไปในดินแดนของชาวฮิตไทต์ สร้างเมืองขึ้นที่นั่น และตั้งชื่อเมืองนั้นว่าลูส ซึ่งยังคงเรียกกันจนถึงทุกวันนี้

27แต่มนัสเสห์ไม่ได้ขับไล่ชาวเมืองที่อาศัยอยู่ในเบธชาน ทาอานาค โดร์ อิบเลอัม เมกิดโด พร้อมทั้งหมู่บ้านโดยรอบ เพราะชาวคานาอันยังยืนกรานที่จะอยู่ในดินแดนนั้น 28เมื่ออิสราเอลแข็งแกร่งขึ้น ก็บีบบังคับชาวคานาอันให้ทำงานหนัก แต่ไม่เคยขับไล่คนเหล่านั้นออกไปจากดินแดน 29เอฟราอิมก็ไม่ได้ขับไล่ชาวคานาอันที่อาศัยอยู่ในเกเซอร์ คนเหล่านี้ยังคงอยู่ท่ามกลางพวกเขา 30เศบูลุนก็ไม่ได้ขับไล่ชาวคานาอันซึ่งอาศัยอยู่ในหมู่พวกเขาในคิทโรนหรือนาหะโลล แต่เกณฑ์แรงงานคนเหล่านั้น 31อาเชอร์ก็ไม่ได้ขับไล่ชาวเมืองอัคโค ไซดอน อาห์ลาบ อัคซิบ เฮลบาห์ อาเฟค หรือเรโหบ 32ด้วยเหตุนี้ชาวอาเชอร์จึงอาศัยอยู่ร่วมกับชาวคานาอันซึ่งเป็นคนถิ่นนั้น 33นัฟทาลีก็ไม่ได้ขับไล่ชาวเมืองเบธเชเมชหรือชาวเบธอานาทออกไป แต่ชาวนัฟทาลีอาศัยอยู่ท่ามกลางชาวคานาอันและเกณฑ์แรงงานจากชาวเบธเชเมชและเบธอานาทเช่นกัน 34ชาวอาโมไรต์บังคับชาวดานให้อยู่แต่ในดินแดนเทือกเขา ไม่ยอมให้ลงมายังที่ราบเลย 35ชาวอาโมไรต์ยังคงปักหลักอยู่ที่ภูเขาเฮเรส อัยยาโลน และ ชาอัลบิม แต่เมื่อพงศ์พันธุ์ของโยเซฟมีกำลังเข้มแข็งขึ้น ก็บีบบังคับเกณฑ์แรงงานพวกเขา 36พรมแดนของชาวอาโมไรต์เริ่มจากช่องแคบแมงป่องไปสู่เสลาและเหนือขึ้นไป

Het Boek

Richteren 1:1-36

De Israëlieten in Kanaän

1Nadat Jozua was gestorven, vroegen de Israëlieten aan de Here: ‘Welke stam moet beginnen met de bestrijding van de Kanaänieten?’ 2De Here antwoordde: ‘De stam Juda. Ik zal hun een grote overwinning geven.’ 3De leiders van Juda riepen daarna de hulp in van de stam Simeon en zeiden: ‘Ga met ons mee als we de Kanaänieten verdrijven uit het ons toegewezen gebied. Dan zullen wij jullie helpen om jullie gebied te veroveren.’ Toen sloot het leger van Simeon zich bij dat van Juda aan. 4Met de hulp van de Here konden zij de Kanaänieten en de Perizzieten verslaan. Daarbij sneuvelden bij Bezek tienduizend man van de vijand. 5-6 Koning Adoni-Bezek vluchtte, maar na een korte achtervolging kregen de Israëlieten hem te pakken en hakten zijn duimen en grote tenen af. 7‘Ik heb met wel zeventig koningen hetzelfde gedaan en ik liet ze leven van het eten dat van mijn tafel viel,’ zei koning Adoni-Bezek. ‘Maar nu laat God mij voor mijn eigen daden boeten!’ Als gevangene werd hij naar Jeruzalem gebracht, waar hij stierf.

8De mannen van Juda veroverden ook Jeruzalem, 9brachten alle inwoners om en staken de stad in brand. Daarna vochten zij tegen de Kanaänieten, die in de bergen, in de Negev-woestijn en in het laagland bij de zee woonden. 10Zij rukten op tegen de Kanaänieten in Hebron (dat vroeger Kirjat-Arba heette) en versloegen Sesai, Achiman en Talmai. 11Vervolgens vielen ze de stad Debir aan, die vroeger Kirjat-Sefer heette.

12Legeraanvoerder Kaleb daagde zijn mannen uit: ‘Wie wil de leiding op zich nemen van de aanval op Kirjat-Sefer? Wie de stad verovert, mag met mijn dochter Achsa trouwen.’ 13Kalebs neef Othniël, de zoon van zijn jongere broer Kenaz, bood zich aan, hij veroverde de stad en Achsa werd zijn vrouw. 14Zodra zij bij hem kwam, haalde ze hem over van haar vader nog een stuk bouwland te vragen. Ze stapte van haar ezel af om er met haar vader over te spreken. ‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg Kaleb. 15Zij antwoordde: ‘U hebt mij als huwelijksgeschenk een dor stuk land gegeven, maar geef mij er alstublieft ook waterbronnen bij.’ Toen gaf Kaleb haar de hooggelegen en de laaggelegen bronnen.

16De mannen van Juda namen het nieuwe gebied in de woestijn van Juda ten zuiden van de stad Arad in bezit. Zij werden vergezeld door de nakomelingen van Mozesʼ schoonvader, leden van de stam van de Kenieten. Deze verlieten hun woonplaats Jericho—‘De Stad van de Palmbomen’—en vanaf die tijd woonden de twee stammen bij elkaar. 17Daarna versterkte het leger van Juda dat van Simeon en samen versloegen zij de Kanaänieten uit de stad Zefath en brachten alle inwoners om. Daarom wordt de stad nu Chorma genoemd, dit betekent ‘Slachting’. 18Het leger van Juda nam ook de steden Gaza, Askelon en Ekron in, met de omringende dorpen. 19De Here hielp de mannen van Juda het bergland te veroveren, maar zij slaagden er niet in de mensen van de laagvlakte te verdrijven, want die beschikten over ijzeren strijdwagens. 20De stad Hebron was voor Kaleb, zoals Mozes had gezegd, want Kaleb had de drie zonen van Enak eruit verdreven.

21De Benjaminieten slaagden er niet in de Jebusieten uit Jeruzalem te verdrijven, zodat die nog steeds tussen de Benjaminieten wonen. 22-23 Wat de familie van Jozef betreft, die viel de stad Betel aan, die vroeger Luz heette. En de Here hielp hen. 24Eerst stuurden zij verkenners vooruit. Die zagen een man uit de stad komen en zeiden tegen hem: ‘Als u ons wijst hoe wij in de stad kunnen komen, zullen wij uw leven sparen.’ 25Toen wees hij hun hoe ze de stad binnen konden komen en ze roeiden de hele bevolking uit. Maar die man en zijn familie lieten zij ongemoeid. 26Die reisde daarna naar het gebied van de Hethieten en stichtte daar een nieuwe stad, die hij Luz noemde. Zo heet de stad nu nog.

27De stam Manasse kon de bewoners van de steden Bet-Sean, Taänach, Dor, Jibleam en Megiddo en de omliggende dorpen niet verdrijven. Daardoor konden de Kanaänieten zich in die streek handhaven. 28Toen de Israëlieten later een sterk volk waren geworden, dwongen zij de Kanaänieten wel als slaven voor hen te werken, maar verdreven hen niet uit het land. 29Dit gold ook voor de Kanaänieten uit de stad Gezer, de mannen van Efraïm konden hen niet verdrijven, zodat de twee volken bij elkaar bleven wonen. 30Ook de stam Zebulon lukte het niet de Kanaänieten uit de steden Kithron en Nahalol te verdrijven, hoewel zij hen naderhand wel tot slaven maakten. 31Hetzelfde was het geval met de stam Aser: de inwoners van Akko, Sidon, Ahlab, Achzib, Helba, Afek en Rechob bleven in hun steden wonen. 32Zodoende leefden de Aserieten en de oorspronkelijke bevolking van Kanaän bij elkaar. 33De stam Naftali kon de Kanaänieten niet uit de steden Bet-Semes en Bet-Anath verdrijven. Deze twee volken woonden dus ook bij elkaar, hoewel ook deze Kanaänieten werden gedwongen tot slavernij. 34En wat de mensen van Dan betreft, de Amorieten drongen hen terug naar de bergen en stonden hun niet toe naar de vlakte af te dalen. 35De Amorieten wisten zich ook te handhaven in de steden Har-Heres, Ajalon en Saälbim, maar de nakomelingen van Jozef onderwierpen hen en maakten hen tot slaven. 36Het gebied van de Amorieten strekte zich uit van de Schorpioenenpas tot Sela en nog verder.