Ezequiel 17 – OL & HTB

O Livro

Ezequiel 17:1-24

A parábola das duas águias e da videira

1Veio até mim a palavra do Senhor. 2“Homem mortal, expõe esta parábola ao povo de Israel. 3Assim diz o Senhor Deus: Uma grande águia, de asas largas e plumagem farta e colorida, veio até ao Líbano e arrancou um ramo da copa do mais alto cedro. 4Levou-o para uma cidade de comércio intenso e plantou-o ali. 5Num terreno fértil à beira dum rio, onde poderia crescer rapidamente, como acontece com os salgueiros. 6Esta ganhou raízes, cresceu e tornou-se numa videira, não muito alta, mas de ramos muito estendidos na direção da águia, produzindo ramos fortes e frutos luxuriantes.

7Mas quando outra águia muito grande, de asas largas e farta plumagem, igualmente se chegou, esta planta começou a estender as raízes e os ramos na direção desta última, ainda que estivesse num terreno bom e com água; 8o bastante para se tornar numa esplêndida videira, produzindo folhas e bons frutos.

9Pergunta o Senhor Deus: Deixarei esta videira desenvolver-se e prosperar? Não! A águia irá arrancá-la, com raízes e tudo! Corta-lhe os ramos e deixa as folhas murchar e morrer. Não é preciso um braço forte nem uma nação poderosa para arrancá-la pelas raízes. 10Ainda que essa videira tivesse começado muito bem, conseguirá prosperar? Não! Murchará completamente, quando o vento de leste lhe tocar, morrendo no próprio solo em que se dera tão bem.”

11Então veio até mim esta mensagem do Senhor: 12“Pergunta a esses rebeldes filhos de Judá: Não compreendem o que significa esta parábola? Pois vou dizer-vos. Nabucodonozor, rei de Babilónia, veio a Jerusalém, levou-lhe o rei e os nobres e trouxe-os para a Babilónia. 13Depois estabeleceu uma aliança com um membro da família real e fê-lo jurar lealdade. Levou consigo os indivíduos mais importantes, como reféns, 14para que a nação não voltasse a ser forte e não se revoltasse. Respeitando a sua aliança, Judá poderia ser respeitado e manter a sua identidade. 15Contudo, Zedequias rebelou-se contra a Babilónia, mandando embaixadores ao Egito, para obter um grande exército e muitos cavalos para combater contra Nabucodonozor. Poderá Judá alguma vez prosperar, depois de ter quebrado dessa forma todos os seus compromissos? Alguma vez se sairia bem?

16Não! Tão certo como eu viver, diz o Senhor Deus, o rei de Judá morrerá! Zedequias falecerá na Babilónia, onde vive o rei que lhe deu poder e com o qual estabeleceu o acordo que veio a quebrar. 17O Faraó e todo o seu poderoso exército não servirá de nada para ajudar, quando o rei da Babilónia cercar Jerusalém novamente e destruir muitas vidas. 18Visto que o rei rompeu as promessas que jurara, não escapará!

19O Senhor Deus diz: Tão certo como eu viver, castigá-lo-ei, sem falta, por ter desprezado uma aliança feita em meu nome. 20Lançarei sobre ele a minha rede, será apanhado no meu laço; hei de trazê-lo para a Babilónia e ajustarei contas com ele ali, por me ter traído. 21Todos os melhores soldados de Judá serão mortos na guerra; os que ficarem na cidade serão espalhados pelos quatro cantos da Terra. Então sim, hão de saber que fui eu, o Senhor, quem falou estas palavras.

22Diz o Senhor Deus: Eu próprio tomarei o rebento mais tenro do cimo do maior cedro e plantá-lo-ei na mais elevada montanha. 23No monte alto de Israel o plantarei. Tornar-se-á um cedro notável que dará ramos e frutos. Animais de toda a espécie abrigar-se-ão debaixo dele; os seus ramos servirão de poiso a toda a espécie de aves. 24E todas as árvores do campo saberão que sou eu, o Senhor, quem deita abaixo as altas árvores e eleva as pequenas, quem faz murchar as árvores verdes e torna verdes as que secavam.

Eu, o Senhor, disse que o farei e hei de fazê-lo!”

Het Boek

Ezechiël 17:1-24

Het raadsel van de grote arend

1Daarop kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 2‘Mensenzoon, geef het volk Israël het volgende raadsel op: “Dit zegt de Oppermachtige Here: 3-4 een grote arend met brede, krachtige vleugels, vol kleurige, lange veren, vloog naar de Libanon. Hij rukte de top van een grote ceder af en bracht die naar een handelsstad, waar hij haar in de grond plantte. 5Daarna haalde hij wat zaad uit uw land en zaaide dat in de vruchtbare grond langs een brede rivier, waar het even snel opgroeide als een wilg. 6De top schoot wortel en groeide uit tot een lage, maar breed uitgroeiende wijnstok, waarvan de ranken zich naar de arend toekeerden en de wortels zich stevig in de grond verankerden. De ranken waren sterk en ook sproten er mooie bladeren uit de wijnstok voort. 7Maar toen er een andere grote arend voorbijkwam met brede vleugels en veel veren, strekte plotseling de wijnstok zijn wortels en ranken naar hem uit en vroeg als het ware de arend om water, 8terwijl hij toch in goede aarde stond met genoeg water om een uitstekende wijnstok met veel bladeren en vruchten te worden. 9De Oppermachtige Here vraagt nu: moet Ik deze boom laten groeien en bloeien? Nee! Ik zal hem met wortel en al uit de grond rukken! Ik zal zijn takken vol fruit wegkappen en zijn bladeren laten verdorren. Hij zal gemakkelijk ontworteld kunnen worden, daar zullen niet veel mensen en weinig inspanning voor nodig zijn. 10Zelfs als de wijnstok verplant zou worden, is het de vraag of hij het zal uithouden. Nee, toch niet, want als de oostenwind er overheen jaagt, zal hij volledig verdorren. Hij zal sterven in diezelfde goede aarde waarin hij eerst zo goed groeide”.’

11Toen kreeg ik de volgende boodschap van de Here: 12-13 ‘Vraag deze opstandige Israëlieten: “Weet u niet wat dit raadsel betekent? Ik zal het u vertellen. Koning Nebukadnezar van Babel—de eerste van de twee arenden—kwam naar Jeruzalem en voerde haar koning en functionarissen—de top van de boom en haar loten—weg naar Babel. Nebukadnezar sloot daarop een overeenkomst met een lid van de koninklijke familie—Zedekia—en liet hem een eed van trouw zweren. Hij plantte een jonge plant in vruchtbare grond langs een brede rivier en verbande de regeringsleiders, 14zodat het koninkrijk niet weer de kracht zou krijgen om opnieuw in opstand te komen. Alleen door zich aan de overeenkomst te houden, kon het koninkrijk blijven bestaan. 15Maar ondanks dat kwam Zedekia opnieuw in opstand tegen Babel. Hij zond afgevaardigden naar Egypte en vroeg om een groot leger en vele paarden om Nebukadnezar te bestrijden. Maar zal het hem goed gaan nadat hij zo al zijn beloften heeft gebroken? Zal hij in zijn opzet slagen? 16Nee! Want,” zegt de Here, “het staat voor Mij vast dat de koning van Israël zal sterven. Nebukadnezar zal de boom met wortel en tak uit de grond trekken! Zedekia zal in Babel sterven. In het land van de koning die hem zijn macht gaf en wiens overeenkomst hij verachtte en verbrak. 17De farao en zijn machtige leger zullen hem niet kunnen helpen als de koning van Babel Jeruzalem opnieuw belegert en vele slachtoffers maakt. 18Want de koning hield zich niet aan zijn belofte, nadat hij gehoorzaamheid had gezworen. Daarom zal hij niet ontkomen.” 19De Oppermachtige Here zegt: “Zo waar Ik leef, Ik zal hem straffen omdat hij zich niet hield aan de plechtige eed die hij in mijn naam had afgelegd. 20Ik zal mijn net over hem heen gooien en hij zal in mijn valstrik lopen. Ik zal hem naar Babel brengen en daar met hem afrekenen om zijn ontrouw aan Mij. 21De beste soldaten van zijn leger zullen op de vlucht met het zwaard worden gedood en zij die in de stad overblijven, zullen over de vier windstreken worden verspreid. Dan zult u weten dat Ik, de Here, deze woorden heb gesproken.”

22-23 De Oppermachtige Here zegt: “Ik zal Zelf het mooiste twijgje van de top van de hoogste ceder nemen en dat planten op de top van de hoogste berg. Het zal uitgroeien tot een prachtige ceder, met veel takken en vruchten. Allerlei dieren zullen onder die boom bijeenkomen en zijn takken zullen bescherming bieden aan alle soorten vogels. 24Iedereen zal moeten erkennen dat Ik, de Here, die hoge bomen omhak en lage bomen verhoog, de groene boom laat verdorren en de dorre boom laat bloeien. Ik, de Here, heb dit gezegd en zal het ook doen”.’