1 Crónicas 15 – OL & HTB

O Livro

1 Crónicas 15:1-29

A arca retorna a Jerusalém

(2 Sm 6.12-23)

1David fez para si vários palácios em Jerusalém. Construiu também uma tenda para que nela estivesse a arca de Deus. 2Para tal deu as seguintes instruções: “Ninguém mais, além dos levitas, poderá transportá-la; é a eles que compete esse serviço para sempre.”

3Então David convocou todo o povo de Israel para Jerusalém, a fim de celebrarem o transporte da arca para o lugar que tinha destinado.

4Foram estes os sacerdotes e os levitas que estiveram presentes:

5do clã do Coate estiveram 120,

Uriel era o seu chefe;

6do clã de Merari, 220,

Asaías era o chefe;

7do clã de Gerson, 130,

Joel era o chefe;

8do subclã de Elizafã, 200,

Semaías era o chefe;

9do subclã de Hebrom, 80,

Eliel era o chefe;

10do subclã de Uziel, 112,

Aminadabe era o chefe.

11David mandou chamar os sacerdotes Zadoque e Abiatar, assim como os chefes dos levitas: Uriel, Asaías, Joel, Semaías, Eliel e Aminadabe. 12“Vocês são os chefes dos clãs dos levitas”, disse-lhes. “Portanto, santifiquem-se, a vós próprios e aos vossos irmãos, de forma que possam trazer a arca do Senhor, o Deus de Israel, para o lugar que lhe preparei. 13O Senhor, nosso Deus, castigou-nos da outra vez, porque não respeitámos os preceitos divinos; era a vocês que competia levarem a arca.” 14Então os sacerdotes e os levitas executaram os rituais de santificação, como preparação para o transporte da arca de Senhor, o Deus de Israel. 15Depois os levitas carregaram-na, eles próprios, aos ombros, com as varas apropriadas, tal como o Senhor ordenara a Moisés.

16David também tinha ordenado aos levitas que organizassem os coros de cantores, acompanhando-se da música forte e alegre dos instrumentos, como alaúdes, harpas e címbalos. 17Hemã, filho de Joel, Asafe, filho de Berequias, e Etã, filho de Cusaías, do clã de Merari, eram os responsáveis pela parte musical. 18Os seguintes homens foram escolhidos como seus assistentes: Zacarias, Bene, Jaaziel, Semiramote, Jeiel, Uni, Eliabe, Benaia, Maaseia, Matitias, Elifeleu, Micneias, Obede-Edom e Jeiel; estes eram também porteiros.

19Hemã, Asafe e Etã foram escolhidos para tocarem os címbalos de bronze. 20Zacarias, Aziel, Semiramote, Jeiel, Uni, Eliabe, Maaseia e Benaia formavam um octeto acompanhado de harpas. 21Matitias, Elifeleu, Micneias, Obede-Edom, Jeiel e Azazias eram harpistas. 22O chefe dos cantores era Quenanias, líder dos levitas, o qual foi selecionado pelas suas qualidades.

23Berequias e Elcana eram os guardas da arca. 24Sebanias, Josafate, Netanel, Amasai, Zacarias, Benaia e Eliezer, todos eles sacerdotes, formavam um conjunto de cornetas que ia à frente do cortejo. Obede-Edom e Jeías guardavam a arca.

A arca é trazida para Jerusalém

(2 Sm 6.12-19)

25David e os anciãos de Israel, acompanhados dos generais do exército, foram com grande alegria até à casa de Obede-Edom, para trazerem a arca da aliança do Senhor para Jerusalém. 26E porque Deus protegeu os levitas que transportavam a arca da aliança do Senhor, sacrificaram sete novilhos e sete carneiros. 27David e os levitas que transportavam a arca, os cantores e Quenanias, o chefe dos cantores, estavam vestidos de roupa de linho; David trazia também uma veste sacerdotal15.27 No hebraico, éfode de linho. Peça de vestuário habitualmente usada pelos sacerdotes, aqui provavelmente usada por devoção.. 28Foi dessa maneira que os líderes de Israel transportaram a arca da aliança, com brados de júbilo, ao som de trombetas, cornetas e címbalos, acompanhados de harpas e alaúdes.

29Quando a arca da aliança do Senhor chegou à Cidade de David, Mical, a filha de Saul, da janela onde se encontrava, sentiu desprezo por David ao vê-lo a dançar e a tocar.

Het Boek

1 Kronieken 15:1-29

De ark keert terug in Jeruzalem

1David bouwde in Jeruzalem enkele paleizen voor zichzelf en zocht ook een geschikte plaats uit voor de ark van God. Hij zette een nieuwe tent op om de ark daarin te plaatsen. 2Hij gaf daarbij de volgende bevelen: ‘Wanneer wij de ark overbrengen naar deze nieuwe tent mogen alleen de Levieten die dragen, want God heeft hen voor dit doel uitgekozen, zij moeten Hem voor altijd dienen.’ 3Daarna riep David heel Israël op naar Jeruzalem te komen om de aankomst van de ark op de plaats van bestemming te vieren. 4-10Dit waren de priesters en Levieten die bij die gebeurtenis aanwezig waren: honderdtwintig leden van de Kehat-familie, onder leiding van Uriël; tweehonderdtwintig leden van de Merari-familie, onder leiding van Asaja; honderddertig leden van de Gersom-familie, met Joël als hun leider; tweehonderd leden van de familie van Elisafan, onder leiding van Semaja; tachtig leden van de familie van Hebron, onder leiding van Eliël en honderdtwaalf leden van de familie van Uzziël, onder leiding van Amminadab. 11David riep de hogepriesters Zadok en Abjathar en de Levietenleiders Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab bij zich. 12‘U bent de leiders van de families van de Levieten,’ zei hij. ‘Reinig uzelf en al uw broeders, zodat u de ark van de Here, de God van Israël, naar de plaats kunt brengen die ik daarvoor heb klaargemaakt. 13De Here heeft ons een zware slag toegebracht, omdat u er de vorige maal niet bij was om de ark te dragen en wij ons niet aan Gods voorschrift hielden.’

14Zo onderwierpen de priesters en de Levieten zich aan de reinigingsceremonieën, als voorbereiding op het terugbrengen van de ark van de Here, de God van Israël. 15Daarna namen de Levieten de ark met behulp van de draagstokken op hun schouders, precies zoals Mozes het in opdracht van de Here had voorgeschreven. 16Koning David gaf de leiders van de Levieten tevens opdracht de zangers te voorzien van muziekinstrumenten en zij zongen en speelden luid en vrolijk op harpen, citers en cymbalen. 17Heman, de zoon van Joël, Asaf, de zoon van Berechja, en Ethan, de zoon van Kusaja, uit de familie van Merari, werden door de Levieten aangewezen voor de muzikale leiding. 18-19 De volgende mannen werden gekozen als hun helpers: Zecharja, Ben-Jaäziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom en Jeiël, de poortwachters. De koorleiders Heman, Asaf en Ethan bespeelden tevens de koperen cymbalen en 20Zecharja, Aziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja zongen samen, begeleid door hooggestemde harpen. 21Mattithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom, Jeiël en Azazja bespeelden de citers die acht tonen lager waren gestemd. 22Dirigent was Kenanja, het hoofd van de Levieten, die was gevraagd wegens zijn grote ervaring. 23Berechja en Elkana fungeerden als wachters bij de ark. 24Sebanja, Josafat, Netanel, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer—allemaal priesters—liepen vooraan in de stoet en bespeelden trompetten. Ook Obed-Edom en Jehia bewaakten de ark.

25David, de leiders van Israël en de hoge officieren gingen toen blij gestemd naar het huis van Obed-Edom om de ark naar Jeruzalem te brengen. 26En omdat de Here de Levieten hielp de ark veilig naar zijn plek te dragen, offerden zij zeven stieren en zeven lammeren. 27David, de Levieten die de ark droegen, de koorleiders en de dirigent Kenanja waren allen gekleed in linnen gewaden. David droeg bovendien nog een linnen lijfrok. 28Zo brachten de leiders van Israël de ark onder gejuich naar Jeruzalem, onder begeleiding van het schallen van bazuinen en trompetten, het rinkelen van cymbalen en met muziek van harp en citer. 29Maar toen de ark in Jeruzalem aankwam, voelde Davids vrouw Michal, de dochter van koning Saul, een diepe minachting voor David. Zij keek namelijk vanuit een raam toe en zag hoe hij huppelde en danste als een blij kind.