Salmo 9Sal 9 En el texto hebreo 9:1-20 se numera 9:2-21; además, los salmos 9 y 10 son un solo poema (véase LXX), que forma un acróstico siguiendo el orden del alfabeto hebreo.
Al director musical. Sígase la tonada de «La muerte del hijo». Salmo de David.
Álef
1Quiero alabarte, Señor, con todo el corazón,
y contar todas tus maravillas.
2Quiero alegrarme y regocijarme en ti
y cantar salmos a tu nombre, oh Altísimo.
Bet
3Mis enemigos retroceden;
tropiezan y perecen ante ti.
4Porque tú me has hecho justicia, me has vindicado;
tú, Juez justo, ocupas tu trono.
Guímel
5Reprendiste a los paganos, destruiste a los malvados;
para siempre borraste su memoria.
6Ruina sin fin cayó sobre el enemigo;
arrancaste de raíz sus ciudades
y hasta su recuerdo se ha desvanecido.
He
7Pero el Señor reina por siempre;
para emitir juicio ha establecido su trono.
8Juzgará al mundo con justicia;
gobernará a los pueblos con equidad.
Vav
9El Señor es refugio de los oprimidos;
es su baluarte en momentos de angustia.
10En ti confían los que conocen tu nombre,
porque tú, Señor, jamás abandonas a los que te buscan.
Zayin
11Canten salmos al Señor, que reina en Sión;
proclamen sus proezas entre las naciones.
12El vengador de los inocentes9:12 vengador de los inocentes. Lit. vengador de sangres. se acuerda de ellos;
no pasa por alto el clamor de los afligidos.
Jet
13Ten piedad de mí, Señor;
mira cómo me afligen los que me odian.
Sácame de las puertas de la muerte,
14para que en las puertas de la hija de Sión9:14 hija de Sión. Alt. Jerusalén.
proclame tus alabanzas y me regocije en tu salvación.
Tet
15Han caído las naciones
en la fosa que han cavado;
sus pies quedaron atrapados
en la red que ellos mismos escondieron.
16Al Señor se le conoce porque imparte justicia;
el malvado cae en la trampa que él mismo tendió. Higaión9:16 Higaión. Posible indicación musical. Selah
Yod
17Los malvados bajan a los dominios de la muerte,9:17 a los dominios de la muerte. Lit. al Seol.
bajan todas la naciones que de Dios se olvidan.
Caf
18Pero el necesitado no será olvidado para siempre
ni para siempre se perderá la esperanza del pobre.
19¡Levántate, Señor!
No dejes que el hombre prevalezca;
¡haz que las naciones comparezcan ante ti!
20¡Infúndeles terror, Señor!
¡Que las naciones sepan que son simples mortales! Selah
1Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De dood van de zoon.’
2Here, ik prijs U
met mijn hele hart.
Ik vertel iedereen
over de geweldige dingen die U doet.
3Ik loop over van blijdschap en vreugde
dankzij U.
Over U wil ik zingen,
U bent God, de Allerhoogste!
4In uw nabijheid zullen al mijn vijanden
neervallen en omkomen.
5U hebt mijn eerherstel bewerkt
en mij bevestiging gegeven.
Vanaf uw troon
hebt U het recht laten zegevieren.
6De volken hebt U bedreigd
en de slechte mensen vernietigd,
zodat hun namen voor eeuwig zijn uitgewist.
7De vijanden zijn voor eeuwig veroordeeld!
De Here zal hun steden vernietigen.
Zelfs de herinnering eraan zal vervagen.
8Maar de Here zal eeuwig leven
9en op zijn rechterstoel
de volken van deze aarde rechtvaardig oordelen.
10Ieder die wordt verdrukt,
mag bij Hem komen.
Hij is een schuilplaats
voor wie in nood is.
11Ieder die uw liefde en genade kent, Here,
zal zich voor hulp tot U richten.
U laat iemand die zijn vertrouwen op U stelt
niet in de steek.
12Prijs de Here
die in Jeruzalem woont.
Laat de hele wereld horen
over zijn onvergetelijke daden.
13Hij die elke moord zal wreken,
heeft een open oor voor hen
die Hem aanroepen om recht te vinden.
Als mensen in de problemen zitten
en zijn hulp inroepen,
negeert Hij hun gebeden niet.
14Here, heb medelijden met mij.
Ziet U wel hoe ik lijd
door hen die mij haten?
Ruk mij weg voor de kaken van de dood,
15dan kan ik weer openlijk uw lof zingen
en vol vreugde in Jeruzalem vertellen
hoe U bevrijding brengt.
16De tegenstanders zijn in de kuil gevallen
die zij voor anderen groeven,
ze zijn in hun eigen val gelopen!
17De Here is beroemd
om de wijze waarop Hij de slechte mensen
met hun eigen wapens straft!
Overdenk dit eens rustig!
18De goddeloze
zal eenmaal naar het dodenrijk gaan.
Zo vergaat het ook de volken
die de Here vergeten.
19De armen
zullen niet langer worden vergeten,
hun verwachting
zal niet meer de bodem ingeslagen worden.
20Kom Here, berecht en straf de volken,
laat hen niet over U zegevieren!
21Laat hen maar beven van angst,
zet ze maar op hun plaats,
zodat zij beseffen dat zij mensen zijn!