Tercer discurso de Eliú
1Además, Eliú dijo:
2«Job, ¿crees tener la razón cuando afirmas:
“Mi justicia es mayor que la de Dios”?35:2 Mi justicia … Dios. Alt. Dios habrá de justificarme.
3Igual cuando te atreves a preguntarle:
“¿En qué me beneficio si no peco?”.
4»Pues bien, voy a responderles
a ti y a tus amigos.
5Mira hacia el cielo y fíjate bien;
contempla las nubes en lo alto.
6Si pecas, ¿en qué afectas a Dios?
Si multiplicas tus faltas, ¿en qué lo dañas?
7Si actúas con justicia, ¿qué puedes darle?
¿Qué puede recibir de parte tuya?
8Hagas el mal o hagas el bien,
los únicos afectados por tu justicia serán tus semejantes.
9»Todo el mundo clama bajo el peso de la opresión,
y pide ser librado del brazo de los poderosos.
10Pero nadie dice: “¿Dónde está Dios, mi Hacedor,
que me inspira cánticos por las noches,
11que nos enseña más que a las bestias del campo,
que nos hace más sabios que las aves del cielo?”.
12Si Dios no responde al clamor de la gente,
es por la arrogancia de los malvados.
13Dios no escucha sus vanas peticiones;
el Todopoderoso no les presta atención.
14Aun cuando digas que no puedes verlo,
tu caso está delante de él y debes aguardarlo.
15Tú dices que Dios no se enoja ni castiga
y que no se da cuenta de tanta iniquidad;35:15 iniquidad. Palabra de difícil traducción.
16pero tú, Job, abres la boca y dices tonterías;
hablas mucho y no sabes lo que dices».
Elihu gaat verder
1Elihu vervolgde:
2-3 ‘Denkt u dat het juist is als u beweert: “Ik ben rechtvaardig voor God”? Toch zegt u: “Ik ben bij Hem niet beter af dan wanneer ik wel had gezondigd.”
4Ik zal u een antwoord geven dat ook voor uw vrienden is bestemd.
5Kijk eens naar de hemel en de wolken hoog boven u.
6Als u zondigt, beïnvloedt dat God dan? Ook al zondigt u steeds weer, wat voor gevolgen zou dat voor Hem hebben?
7En als u zich goed gedraagt, is dat dan een groot geschenk voor Hem? Wordt Hij daar beter van?
8Uw zonden kunnen slechts uzelf raken en uw goede daden kunnen alleen stervelingen beïnvloeden.
9-10 De onderdrukten schreeuwen weliswaar onder het onrecht en kreunen onder de macht van de rijken, maar toch roept geen van hen tot God en zegt: “Waar is God, mijn Schepper, die mij ʼs nachts mijn krachten teruggeeft
11en ons meer wijsheid schenkt dan de landdieren en de vogels!”
12Maar als iemand dit tot Hem roept, antwoordt Hij nooit als een goddeloze uit trots tot Hem spreekt.
13God luistert niet naar hun lege pleidooi, de Almachtige let daar niet op.
14Hoeveel minder zal Hij aandacht aan u schenken, als u zegt dat u Hem niet ziet, dat uw zaak aan Hem is voorgelegd en dat u op Hem wacht.
15Maar omdat Gods toorn nu schijnbaar de zonde niet meteen afstraft en Hij zelfs het kwaad niet eens schijnt te zien,
16opent u opeens uw mond, Job. En alles wat u te zeggen hebt, is alleen maar onzin.’
