Isaías 50 – NVI-PT & HTB

Nova Versão Internacional

Isaías 50:1-11

O Pecado de Israel e a Obediência do Servo

1Assim diz o Senhor:

“Onde está a certidão de divórcio de sua mãe

com a qual eu a mandei embora?

A qual de meus credores eu vendi vocês?

Por causa de seus pecados

vocês foram vendidos;

por causa das transgressões de vocês

sua mãe foi mandada embora.

2Quando eu vim, por que não encontrei ninguém?

Quando eu chamei, por que ninguém respondeu?

Será que meu braço era curto demais para resgatá-los?

Será que me falta a força para redimi-los?

Com uma simples repreensão eu seco o mar,

transformo rios em deserto;

seus peixes apodrecem por falta de água

e morrem de sede.

3Visto de trevas os céus

e faço da veste de lamento a sua coberta”.

4O Soberano, o Senhor, deu-me uma língua instruída,

para conhecer a palavra que sustém o exausto.

Ele me acorda manhã após manhã,

desperta meu ouvido para escutar

como alguém que está sendo ensinado.

5O Soberano, o Senhor,

abriu os meus ouvidos,

e eu não tenho sido rebelde;

eu não me afastei.

6Ofereci minhas costas àqueles que me batiam,

meu rosto àqueles que arrancavam minha barba;

não escondi a face da zombaria e dos cuspes.

7Porque o Senhor, o Soberano, me ajuda,

não serei constrangido.

Por isso eu me opus firme

como uma dura rocha e sei que não ficarei decepcionado.

8Aquele que defende o meu nome está perto.

Quem poderá trazer acusações contra mim?

Encaremo-nos um ao outro!

Quem é meu acusador?

Que ele me enfrente!

9É o Soberano, o Senhor, que me ajuda.

Quem irá me condenar?

Todos eles se desgastam como uma roupa;

as traças os consumirão.

10Quem entre vocês teme o Senhor

e obedece à palavra de seu servo?

Que aquele que anda no escuro,

que não tem luz alguma,

confie no nome do Senhor

e se apoie em seu Deus.

11Mas agora, todos vocês que acendem fogo

e fornecem a si mesmos tochas acesas

vão, andem na luz de seus fogos

e das tochas que vocês acenderam.

Vejam o que receberão da minha mão:

vocês se deitarão atormentados.

Het Boek

Jesaja 50:1-11

De dienaar van God

1De Here vraagt: ‘Heb Ik u soms verkocht aan schuldeisers? Bent u daarom niet hier? Is uw moeder weg omdat Ik van haar scheidde en haar wegstuurde? Nee, u hebt uzelf verkocht door uw zonden. En uw moeder werd genomen als betaling voor uw schulden. 2Was Ik te zwak om u te redden? Is het huis daarom stil en leeg wanneer Ik thuiskom? Heb Ik niet langer de macht om te verlossen? Nee, dat is niet de reden! Want Ik kan de zee bestraffen en droogleggen! Ik kan rivieren in woestijnen veranderen, zodat overal stervende vissen liggen. 3De hemel doe Ik in het zwart gaan als in een rouwgewaad.’

4De Here God heeft mij zijn woorden van wijsheid gegeven zodat ik weet wat ik tegen al deze terneergeslagen mensen moet zeggen. Elke morgen maakt Hij mij wakker en opent Hij mijn verstand voor zijn woorden. 5De Here God heeft tegen mij gesproken en ik heb geluisterd, ik was niet opstandig en keerde Hem niet de rug toe. 6Ik ontblootte mijn rug voor de zweep en keerde mijn wangen toe aan wie mijn baard uittrokken. Ik verborg mij niet voor de schande, ook al spuwden zij mij in het gezicht. 7Omdat de Here God mij helpt, word ik niet ontmoedigd. Omdat ik vast van plan ben zijn wil te doen, geef ik geen krimp en ik weet dat ik niet beschaamd zal staan. 8Hij die mij recht doet, is dichtbij. Wie zal mij nu durven bestrijden? Waar zijn mijn vijanden gebleven? Laten zij eens tevoorschijn komen! 9Kijk, de Here God staat voor mij! Wie zal mij schuldig verklaren? Al mijn vijanden zullen worden vernietigd als oude kleren die door de motten worden opgegeten! 10Wie onder u vreest de Here en gehoorzaamt zijn dienaar? Als zulke mannen in de duisternis lopen, verstoken van enig licht, laten zij dan de Here vertrouwen en steunen op hun God. 11Maar u die leeft in uw eigen licht, u die zich aan uw eigen vuren warmt in plaats van aan Gods vuur, mijn hand zal u treffen en op een bed van smarten zult u moeten liggen.