1 Царств 24 – NRT & HTB

New Russian Translation

1 Царств 24:1-23

Давид щадит жизнь Саула

1Давид поднялся оттуда и остался жить в неприступных местах Эн-Геди.

2Когда Саул вернулся из погони за филистимлянами, ему сказали:

– Давид в пустыне Эн-Геди.

3Саул взял три тысячи лучших воинов со всего Израиля и отправился искать Давида и его людей к Скалам Диких Коз. 4Он пришел к овечьим загонам у дороги. Там была пещера, и Саул зашел в нее облегчиться. А Давид и его люди сидели в глубине пещеры. 5Люди Давида сказали ему:

– Вот он, тот день, о котором Господь говорил тебе: «Я отдам врага в твои руки, чтобы ты поступил с ним так, как тебе угодно».

Давид тихонько подкрался и отрезал край у верхней одежды Саула. 6После этого Давида стала мучить совесть за то, что он отрезал край верхней одежды Саула.

7Он сказал своим людям:

– Не приведи Господь мне сделать такое моему господину, помазаннику Господню, или поднять на него руку, ведь он – помазанник Господень.

8Этими словами упрекнул Давид своих людей и не позволил им напасть на Саула. А Саул вышел из пещеры и отправился своей дорогой. 9Потом и Давид вышел из пещеры и закричал вслед Саулу:

– Господин мой, царь!

Когда Саул оглянулся, Давид поклонился ему лицом до земли. 10Он сказал Саулу:

– Зачем ты слушаешь, когда люди говорят: «Давид замышляет причинить тебе зло?» 11Сегодня ты своими глазами видел, как Господь отдал тебя в мои руки в пещере. Меня уговаривали убить тебя, но я пощадил тебя, сказав: «Я не подниму руки на моего господина, потому что он – помазанник Господа». 12Вот, отец мой, посмотри на кусок твоей верхней одежды у меня в руке! Я отрезал край твоей одежды, но не убил тебя. Пойми же и признай, что я не виновен ни в злодеянии, ни в мятеже. Я не согрешил против тебя, но ты охотишься за мной, чтобы лишить меня жизни. 13Пусть Господь рассудит нас! И пусть Господь отомстит тебе за меня: моя рука тебя не коснется. 14Как говорится в старой пословице: «От злодеев исходят злые дела», – поэтому моя рука тебя не коснется.

15Против кого вышел царь Израиля? Кого ты преследуешь? Мертвого пса! Блоху! 16Пусть Господь будет нашим судьей и рассудит нас. Пусть Он рассмотрит мое дело и защитит его. Пусть Он оправдает меня, избавив от твоей руки.

17Когда Давид сказал это, Саул спросил:

– Это твой голос, Давид, сын мой? – и громко заплакал.

18– Ты праведнее меня, – сказал он. – Ты поступил со мной хорошо, а я обходился с тобой плохо. 19Ты только что рассказал мне, как по-доброму ты обошелся со мной: Господь отдал меня в твои руки, но ты не убил меня. 20Кто, найдя своего врага, позволит ему уйти невредимым? Пусть Господь воздаст тебе добром за то, что ты сегодня сделал для меня. 21Я знаю, что ты непременно будешь царем, и что царство Израиля установится в твоих руках. 22Поклянись же мне Господом, что ты не искоренишь моих потомков после меня и не уничтожишь моего имени из семьи моего отца.

23Давид поклялся Саулу. После этого Саул вернулся домой, а Давид и его люди поднялись в укрепление.

Het Boek

1 Samuël 24:1-23

David spaart Sauls leven

1David ging naar het bergland van Engedi en vestigde zich daar in de bergvestingen. 2Na terugkeer van de strijd tegen de Filistijnen, hoorde Saul dat David het onherbergzame gebied van Engedi was ingetrokken. 3Aan het hoofd van drieduizend man speciale troepen begaf hij zich naar dat gebied om hem te zoeken bij de Steenbokrotsen. 4Op een plaats waar enkele schaapskooien langs de weg lagen, ging Saul een grot binnen om zich even terug te trekken. Saul wist echter niet dat David en zijn mannen zich achter in diezelfde grot hadden verstopt! 5‘Grijp uw kans!’ fluisterden Davids mannen hem toe. ‘Dit is de dag waarover God sprak, toen Hij zei: “Ik zal Saul aan u uitleveren zodat u met hem kunt doen wat u wilt!” ’ David sloop daarop naar voren en sneed een stuk uit de onderkant van Sauls mantel! 6Maar zodra hij dat had gedaan, begon zijn hart te bonzen 7en zei hij tegen zijn mannen: ‘Dat had ik eigenlijk niet moeten doen, het is een grote zonde de koning die God heeft uitgekozen, op enige manier aan te vallen.’

8-9 Die woorden van David weerhielden zijn mannen ervan Saul te doden. Nadat die de grot had verlaten en wilde weggaan, kwam David tevoorschijn en riep hem achterna: ‘Mijn heer de koning!’ Saul keek om en zag hoe David zich diep voor hem boog. 10-11 Daarna zei deze tegen Saul: ‘Waarom luistert u toch naar de mensen die u proberen wijs te maken dat ik u kwaad wil doen? Vandaag kunt u zien dat het niet waar is. De Here leverde u daar in die grot aan mij over en enkelen van mijn mannen raadden mij aan u te doden, maar ik heb uw leven gespaard. Want ik zei: “Ik zal hem met geen vinger aanraken, want hij is de koning die de Here heeft gezalfd.” 12Ziet u wat ik hier in mijn hand heb? Het is een stuk van uw mantel! Ik heb dat afgesneden, maar ik heb u niet gedood! U moet toch toegeven dat ik u geen kwaad wil doen en dat ik niet tegen u heb gezondigd, ook al heeft u het wel op mijn leven voorzien. 13De Here zal tussen ons beslissen. Misschien zal Hij u doden om wat u mij probeert aan te doen, maar ik zal u nooit het minste kwaad doen. 14Het oude spreekwoord zegt: “Van goddelozen komt goddeloosheid,” maar ondanks uw goddeloosheid zal ik u met geen vinger aanraken. 15Naar wie is de koning van Israël eigenlijk op jacht? Naar een dode hond of naar een vlo soms? 16De Here zal beoordelen wie van ons gelijk heeft en degene die schuldig is, zal Hij straffen. Hij is mijn verdediger en Hij zal mij uit uw macht bevrijden!’

17Saul riep terug: ‘Ben jij dat werkelijk, David?’ Hij begon te huilen 18en zei tegen David: ‘Jij bent een beter mens dan ik, want jij hebt tenminste geen kwaad met kwaad vergolden. 19Ja, je hebt vandaag laten zien dat je goed voor mij bent, want toen de Here mij aan je uitleverde, heb je mij niet gedood. 20Wie ter wereld had in zoʼn situatie zijn vijand zomaar laten gaan? Moge de Here jou rijk belonen voor de goedheid waarmee je mij vandaag hebt behandeld. 21Ik besef nu ook dat jij vast en zeker koning van Israël zult worden en Israël standvastig zult regeren. 22Zweer mij bij de Here dat je mijn familie dan niet zult doden en mijn lijn van nakomelingen niet zult vernietigen!’ 23David zwoer dit, waarna Saul terugkeerde naar huis. David en zijn mannen gingen terug naar hun bergvesting.