Псалом 14
1Псалом Давида.
Господь, кто может пребывать в жилище Твоем?
Кто может жить на святой горе Твоей?
2Тот, чей путь безупречен,
и кто поступает праведно;
кто от чистого сердца истину говорит
3и языком своим не клевещет;
кто не делает ближнему зла
и оскорблений на друга не принимает;
4кто презирает негодяя,
но почитает боящихся Господа;
кто клятву хранит,
пусть даже себе во вред;
5кто дает в долг не ради выгоды
и против невинного взяток не берет.
Поступающий так
никогда не споткнется.
1Een psalm van David voor de koordirigent.
Een dwaas zegt bij zichzelf:
‘Er bestaat helemaal geen God.’
De mensen begaan de ergste misdaden.
Niemand doet wat goed is.
2Vanuit de hemel kijkt de Here
op de mensen neer.
Hij zoekt
of er nog één verstandig mens bij is,
iemand die Hem zoekt.
3Maar alle mensen
zijn van Hem afgedwaald,
met elkaar zijn zij het spoor bijster.
Er is er zelfs niet één
die doet wat goed is.
4Weten zij het dan niet,
al die zondaars,
al die mensen die van anderen niets heel laten?
Geen van hen zoekt de Here.
5Opeens krijgen zij de schrik te pakken,
paniek overvalt hun:
het blijkt dat God de zijnen terzijde staat.
6Uiteindelijk kunnen zij tegen de arme mensen toch niet op,
omdat de Here hen beschermt.
7Als Israël nu eens werd gered vanuit Jeruzalem!
Dat zal ook gebeuren:
wanneer eens de Here het volk redt,
zal Jakob juichen
en heel Israël van vreugde zingen.