Cities to Run to for Safety
1Then the Lord spoke to Joshua. He said, 2“Tell the Israelites to choose the cities to go to for safety, just as I directed you through Moses. 3Anyone who kills a person by accident can run there for safety. So can anyone who kills a person without meaning to. The one charged with murder will be kept safe from the nearest male relative of the person killed. 4Suppose those who are charged with murder run for safety to one of these cities. Then they must stand in the entrance of the city gate. They must state their case in front of the elders of that city. The elders must let them come into their city. The elders must provide a place for them to live in their city. 5Suppose the nearest male relative of the person killed chases the one charged with murder. Then the elders must not hand them over to that relative. That’s because that person didn’t mean to kill their neighbor. They didn’t make evil plans to do it. 6They must stay in that city until their case has been brought to the community court. They must stay there until the high priest serving at that time dies. Then they can go back to their own home. They can return to the town they ran away from.”
7So the Israelites set apart Kedesh in Galilee. It’s in the hill country of Naphtali. They set apart Shechem. It’s in the hill country of Ephraim. They set apart Kiriath Arba. It’s in the hill country of Judah. Kiriath Arba is also called Hebron. 8On the east side of the Jordan River near Jericho they chose Bezer. It’s in the desert on the high plains. It’s in the territory of the tribe of Reuben. They chose Ramoth in Gilead. It’s in the territory of the tribe of Gad. They chose Golan in the land of Bashan. It’s in the territory of the tribe of Manasseh. 9Suppose you kill someone by accident. Or another Israelite does it. Or an outsider who lives among you does it. Then any of you can run for safety to one of these cities that have been chosen. There you won’t be killed by the nearest male relative of the person killed by accident. First your case must be brought to the community court.
De vrijsteden
1-2 De Here zei tegen Jozua: ‘Zeg het volk Israël dat nu de vrijsteden moeten worden aangewezen, zoals Ik Mozes heb opgedragen. 3Als een man iemand zonder opzet heeft gedood, kan hij naar een van deze steden vluchten en worden beschermd tegen de wraak van de familieleden. 4Als de onschuldige dader een van deze steden weet te bereiken, moet hij naar het stadsbestuur gaan en uitleggen wat er is gebeurd. De bestuurders moeten hem binnenlaten en een verblijfplaats geven in hun stad. 5Als een familielid van de dode komt om wraak te nemen, mogen zij de onschuldige dader niet aan hem uitleveren, omdat geen opzet in het spel was. 6De man die per ongeluk de dood veroorzaakte, moet in de stad blijven tot de rechters een uitspraak over hem hebben gedaan of tot de dood van de hogepriester die in functie was toen het ongeluk gebeurde. Daarna is hij vrij om naar huis terug te gaan.’
7De steden die als vrijstad werden aangewezen, waren: Kedes in Galilea in de bergen van Naftali, Sichem in het bergland van Efraïm, Kirjat-Arba (ook wel Hebron genoemd) in het bergland van Juda. 8De Here gaf tevens de opdracht dat drie steden ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, als vrijstad moesten worden aangewezen. Dat waren: Beser, in de hooggelegen woestijn van het gebied van Ruben, Ramot in Gilead in het gebied van Gad en Golan in Basan, in het gebied dat hoorde bij de stam van Manasse.
9Deze vrijsteden waren zowel toegankelijk voor vreemdelingen die in Israël woonden, als voor de Israëlieten zelf. Zo kon iemand die per ongeluk een ander had gedood, naar die plaats vluchten om te worden berecht in plaats van het slachtoffer te worden van wraak.
