Mateo 7 – NVI & HTB

Nueva Versión Internacional

Mateo 7:1-29

El juzgar a los demás

7:3-5Lc 6:41-42

1»No juzguen para que nadie los juzgue a ustedes. 2Porque tal como juzguen se les juzgará, y con la medida que midan a otros, se les medirá a ustedes.

3»¿Por qué te fijas en la astilla que tiene tu hermano en el ojo y no le das importancia a la viga que está en el tuyo? 4¿Cómo puedes decirle a tu hermano: “Déjame sacarte la astilla del ojo”, cuando ahí tienes una viga en el tuyo? 5¡Hipócrita!, saca primero la viga de tu propio ojo, entonces verás con claridad para sacar la astilla del ojo de tu hermano.

6»No den lo sagrado a los perros, no sea que se vuelvan contra ustedes y los despedacen; ni echen sus perlas a los cerdos, no sea que las pisoteen.

Pidan, busquen, llamen

7:7-11Lc 11:9-13

7»Pidan y se les dará; busquen y encontrarán; llamen y se les abrirá. 8Porque todo el que pide, recibe; el que busca, encuentra y al que llama, se le abre.

9»¿Quién de ustedes, si su hijo pide pan, le da una piedra? 10¿O si pide un pescado, le da una serpiente? 11Pues si ustedes, aun siendo malos, saben dar cosas buenas a sus hijos, ¡cuánto más su Padre que está en los cielos dará cosas buenas a los que le pidan! 12Así que en todo traten ustedes a los demás tal y como quieren que ellos los traten a ustedes. De hecho, esto es la Ley y los Profetas.

La puerta estrecha y la puerta ancha

13»Entren por la puerta estrecha. Porque es ancha la puerta y espacioso el camino que conduce a la destrucción, y muchos entran por ella. 14Pero estrecha es la puerta y angosto el camino que conduce a la vida, y son pocos los que la encuentran.

El árbol y sus frutos

15»Cuídense de los falsos profetas. Vienen a ustedes disfrazados de ovejas, pero por dentro son lobos feroces. 16Por sus frutos los conocerán. ¿Acaso se recogen uvas de los espinos o higos de los cardos? 17Del mismo modo, todo árbol bueno da fruto bueno, pero el árbol malo da fruto malo. 18Un árbol bueno no puede dar fruto malo y un árbol malo no puede dar fruto bueno. 19Todo árbol que no da buen fruto se corta y se arroja al fuego. 20Así que por sus frutos los conocerán.

21»No todo el que me dice: “Señor, Señor”, entrará en el reino de los cielos, sino solo el que hace la voluntad de mi Padre que está en el cielo. 22Muchos me dirán en aquel día: “Señor, Señor, ¿no profetizamos en tu nombre y en tu nombre expulsamos demonios e hicimos muchos milagros?”. 23Entonces les diré claramente: “Jamás los conocí. ¡Aléjense de mí, hacedores de maldad!”.

El prudente y el insensato

7:24-27Lc 6:47-49

24»Por tanto, todo el que me oye estas palabras y las pone en práctica es como un hombre prudente que construyó su casa sobre la roca. 25Cayeron las lluvias, crecieron los ríos, soplaron los vientos y azotaron aquella casa; con todo, la casa no se derrumbó porque estaba cimentada sobre la roca. 26Pero todo el que oye mis palabras y no las pone en práctica es como un hombre insensato que construyó su casa sobre la arena. 27Cayeron las lluvias, crecieron los ríos, soplaron los vientos y azotaron aquella casa. Esta se derrumbó y grande fue su ruina».

28Cuando Jesús terminó de decir estas cosas, las multitudes se asombraron de su enseñanza, 29porque enseñaba como quien tenía autoridad y no como los maestros de la Ley.

Het Boek

Mattheüs 7:1-29

De autoriteit van Jezus

1‘Spreek geen oordeel uit, dan zal er over u ook geen oordeel uitgesproken worden.

2Want God zal u op dezelfde manier beoordelen als waarop u anderen beoordeelt. 3Waarom maakt u zich druk over een splinter in het oog van uw broeder, terwijl u niet eens merkt dat in uw eigen oog een balk zit? 4Hoe kunt u dan zeggen: “Kom, ik zal die splinter even uit uw oog halen”? Met die balk in uw eigen oog ziet u immers niets?

5Hoe kunt u dan uw broeder helpen? Huichelaar! Zorg eerst dat die balk uit uw eigen oog weg is. Dan ziet u tenminste wat u doet, als u die splinter uit het oog van uw broeder haalt. 6Geef de dingen van God niet aan de vijanden van God. Geef wat heilig is niet aan de honden, want ze komen terug om u te verscheuren, en gooi geen parels voor de zwijnen, want ze zullen die vertrappen.

7Bid en u zult ontvangen waarvoor u bidt. Zoek en u zult vinden wat u zoekt. Klop en de deur zal voor u worden opengedaan. 8Want ieder die bidt, ontvangt. Wie zoekt, vindt. En voor wie klopt, gaat de deur open. 9Als uw zoon u om een brood vraagt, geeft u hem dan een steen? 10En als hij u om een vis vraagt, geeft u hem dan een slang? 11Natuurlijk niet! Al bent u slecht, u geeft uw kinderen wat goed is. Hoeveel te meer zal uw hemelse Vader het goede geven aan wie Hem erom vragen. 12Behandel anderen zoals u wilt dat zij u behandelen. Dat is in het kort wat Mozes en de profeten hebben gezegd.

13Ga door de smalle poort het Koninkrijk van de hemelen binnen. De weg naar de vernietiging is breed en komt uit bij een wijde poort. En wat gaan daar veel mensen door! 14Maar de poort naar het leven is nauw. En de weg erheen smal. Weinig mensen vinden hem. 15Pas op voor valse profeten. Zij komen naar u toe en doen zich voor als onschuldige schapen. Maar in werkelijkheid zijn het verscheurende wolven. 16Aan hun doen en laten kunt u zien wat zij zijn, zoals men een boom kan herkennen aan zijn vruchten. U hoeft aan doornstruiken geen druiven te zoeken en aan distels geen vijgen. 17Als u wilt weten of een boom goed of slecht is, kijk dan naar zijn vruchten. 18Aan een goede boom komen geen slechte vruchten en aan een slechte boom geen goede. 19Alle bomen waar geen goede vruchten aan komen, worden omgehakt en verbrand. 20Ik bedoel dit: aan zijn doen en laten kunt u zien hoe iemand is. 21Niet alle mensen die Here tegen Mij zeggen, komen in het hemelse Koninkrijk. Want daar komt u alleen als u doet wat mijn hemelse Vader wil. 22Op de dag van het grote oordeel zullen velen tegen Mij zeggen: “Here, wij hebben in uw naam geprofeteerd. Here, wij hebben uw naam gebruikt om duivelse geesten te verjagen en wonderen te doen.” 23Maar Ik zal hun antwoorden: “Ik heb u nooit gekend. Ga weg! U bent slecht en hebt alleen maar uw eigen zin gedaan.”

24Wie naar Mij luistert en doet wat Ik zeg, is verstandig. Hij lijkt op een man die zijn huis op een rots bouwt. 25Het kan regenen, er kan een overstroming komen en het kan stormen. Maar het huis blijft staan, want het heeft een goede fundering. 26Maar wie hoort wat Ik zeg en zich er niets van aantrekt, is dom. Hij lijkt op een man die zijn huis op zand bouwt. 27Als dat huis te lijden krijgt van regen, overstroming en storm, stort het met veel lawaai in.’

28Jezus zweeg. Ieder die Hem had gehoord, stond perplex. Want Hij sprak zo heel anders dan de bijbelgeleerden. 29Hij wist waar Hij het over had en hoefde niet aan te halen wat anderen hadden gezegd.