民数記 11 – JCB & HTB

Japanese Contemporary Bible

民数記 11:1-35

11

民の不満

1まもなく、人々が主に対して激しく不平を言い始めました。主はそれを聞いて非常に怒り、野営地を端から焼き払おうとしました。 2驚いた彼らが、「た、大変だ! 何とかしてくれ」と叫んだので、モーセが祈ると、火はようやく消えました。 3その事件があってから、そこはタブエラ(「燃える地」の意)と呼ばれるようになりました。そこで主が、イスラエル人を焼き滅ぼそうとされたからです。

4-5それが一段落すると、イスラエル人に混じって来たエジプト人が食べ物のことで文句を言い始め、おまけに一部のイスラエル人までが、いっしょになって不満をぶちまけました。「ああ、ひと口でもいいから肉が食べたい。エジプトの魚はうまかったなあ。それに、きゅうり、すいか、にら、玉ねぎ、にんにく。思い出すだけでもよだれが出そうだ。 6なのに今はどうだ。毎日毎日こんなマナばっかりじゃ、力も出ない。」

7マナはコエンドロ(コリアンダー。セリ科の一年草で、夏、白い小さな花をつける)の種ぐらいで、白っぽい樹脂のような色をしていました。 8それを拾い集め、つぶして粉にするか、臼でつくかしてから、蒸してパンを作るのです。味は油で揚げたパンのようでした。 9マナは夜の間に露といっしょに降りました。

10人々がそれぞれ自分の天幕の入口に集まって泣き言を言っているのを聞くと、主はまた憤りを覚えました。モーセも同じでした。 11モーセはとうとう主にぐちをこぼしました。「なぜ、こんなに手のかかる連中の面倒を見させて、私をお苦しめになるのですか。 12どうして、親子でも何でもないのに、こんな赤ん坊みたいな者たちを、約束の国まで連れて行かなければならないのですか。 13『肉が欲しい』と泣きつかれても、どこで手に入れたらよいのでしょうか。 14私ひとりでは手に負えません。荷が重すぎます。 15これ以上苦しみが続くのでしたら、もうたくさんです。いっそ、今すぐ私を殺してください。」

16主は答えました。「指導者を七十人選び、幕屋へ連れて来て、あなたといっしょに立たせなさい。 17わたしはそこであなたと話し、あなたの仕事を手伝えるように、彼らにもあなたと同じ霊の力を与えよう。 18それから、人々に身をきよめるように言いなさい。明日、肉が食べられると言いなさい。『おまえたちが、エジプトに残してきたものを泣くほど恋しがり、不平を言うのを、主はお聞きになった。望みどおり肉を下さるそうだ。 19-20それも、一日や二日ではない。五日、十日、二十日、いやそれ以上、毎日だ。まる一か月も食べ続ければ吐き気を催し、もう、うんざりだと言うだろう。主がいっしょにおられるのに見向きもせず、泣いてエジプトを恋しがった罰だ。』」

21モーセは言いました。「ですが主よ、男だけでも六十万人はおります。その全員に一か月分の肉とは!  22羊と牛を全部殺しても足りません。海の魚を一匹残らず捕り尽くさないかぎり、とてもそれだけの肉は手に入りません。」

23「モーセよ。いつからわたしはそんなに弱くなったのか。わたしの言うことがほんとうかどうか、今にわかる。」

24モーセは幕屋を出て、人々にそのことばを伝えました。それから七十人の長老を集め、幕屋の回りに立たせました。 25と、どうでしょう。主が雲の中に身を隠して降りて来られ、モーセと話をしているではありませんか。そして主は、モーセに与えた霊の力を長老たちにも与えました。すると、しばらくの間、彼らは預言をしたのです。

26ところが、エルダデとメダデの二人はその時、野営地内に残っていたのに他の長老たちと同じように預言し始めました。 27そのことを、一人の若者が走って伝えに来ると、 28モーセが助手に選んだヌンの子ヨシュアはモーセに、「そんなことはやめさせてください」と抗議しました。

29「おまえは二人のことをねたんでいるようだ。だが、私は、イスラエル人がみな主の霊を頂き、預言者になってくれたらどんなにいいかと思っているのだ。」 30こう答えると、モーセは長老たちと共に野営地に帰りました。

31さて次の日、主が風を起こすと、それに乗って海の向こうからうずらが飛んで来て、野営地の回りに落ちました。どの方向に進んでも、一日の道のりの所にうずらが落ちています。それも九十センチほどの高さに、びっしり敷き詰めたようになっているのです。 32人々は、その日一日では足りず、夜の間も翌日もずっと、うずらを集めました。一番少ない者でも山ほど集めることができ、それを野営地中に広げて干しました。 33ところが、その肉を食べ尽くさないうちに主の罰が下り、大ぜいの者が疫病にかかって死にました。 34それから、この場所は、キブロテ・ハタアワ(「欲望の墓場」の意)と呼ばれるようになりました。人々が肉を欲しがり、エジプトでの生活を恋しがった人々を埋葬したからです。 35このあと人々はハツェロテまで行き、しばらく滞在しました。

Het Boek

Numeri 11:1-35

Het volk klaagt

1Het volk begon al snel te klagen over allerlei tegenslagen en de Here hoorde dat. Hij werd toornig en stuurde vuur naar beneden dat rond het volk brandde. 2Daarop schreeuwden de Israëlieten naar Mozes om hulp en toen hij voor hen bad, doofde het vuur. 3Vanaf dat moment heette die plaats Tabera (Brand), omdat het vuur van de Here daar onder de Israëlieten was opgelaaid.

4-5 Toen begonnen de vreemdelingen die waren meegekomen met de uittocht, terug te verlangen naar het goede leven in Egypte. Zij staken daarmee de Israëlieten aan en die begonnen te jammeren: ‘Och, als we maar wat vlees te eten hadden! Denk eens aan die heerlijke vis die we in Egypte konden eten, aan die komkommers en meloenen, aan dat look, die uien en dat heerlijke knoflook. 6We verzwakken helemaal en kunnen geen manna meer zien!’ 7Het manna was ongeveer even groot als korianderzaad en zag er uit als druppels balsemhars die uit de bast van een boom sijpelen. 8De mensen raapten het van de grond en vermaalden het dan in een handmolen of stampten het fijn met een vijzel. Daarna kookten zij het en bakten er koeken van, die net zo smaakten als in olie gebakken koeken. 9Samen met de dauw bedekte het manna ʼs nachts het kamp.

10Mozes hoorde hoe elk gezin bij de ingang van zijn tent stond te klagen. De Here werd steeds toorniger en toen werd het Mozes te veel. 11Hij zei tegen de Here: ‘Waarom straft U mij door dit volk als een zware last op mijn schouders te leggen? 12Zijn het mijn kinderen soms? Ben ík hun vader? Hebt U mij daarom als leider met hen meegestuurd om hen de hele reis naar dat land dat U aan hun nageslacht hebt beloofd, zoet te houden alsof het kleine kinderen zijn? 13Waar moet ik vlees voor al deze mensen vandaan halen? Want zij jammeren tegen mij: “Geef ons vlees.” 14Ik kan niet alleen voor dit hele volk zorgen! Die last is veel te zwaar! 15Als U mij dat wilt aandoen, laat mij dan maar liever sterven, dan ben ik tenminste van alle ellende af.’

16Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Ontbied zeventig leiders van Israël voor Mij. Breng hen naar de tabernakel en laten ze bij u gaan staan. 17Ik zal naar beneden komen en met u praten en een deel van de Geest die op u rust, op hen overbrengen zodat zij u kunnen helpen de last van dit volk te dragen. Dan staat u er niet langer alleen voor. 18Zeg tegen het volk dat het zich heiligt, want morgen zal het vlees te eten krijgen. Zeg tegen de Israëlieten: de Here heeft uw gejammer gehoord over alles wat u in Egypte hebt achtergelaten. Hij zal u nu vlees te eten geven. En u zúlt vlees eten! 19-20 Niet maar een of twee dagen of vijf of zelfs twintig dagen, maar een hele maand! U zult vlees eten tot het uw neus uitkomt en u ervan walgt! Want u hebt uw verachting voor de Here, die in uw midden is, laten blijken en gejammerd: “Waarom zijn wij toch uit Egypte weggegaan?” ’ 21Maar Mozes zei: ‘Wij zijn met zeshonderdduizend mensen uit Egypte vertrokken en U belooft ons vlees voor een hele maand! 22Zelfs als we al onze kudden slachten, zou dat nog niet genoeg zijn voor één maand vlees! We zouden elke vis in de zee moeten vangen om uw belofte waar te maken!’ 23Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Gelooft u Mij niet? Let maar eens op of mijn woorden uitkomen!’

24Mozes verliet de tabernakel en gaf de boodschap van de Here door aan het volk. Hij riep de zeventig leiders bijeen en posteerde hen rond de tabernakel. 25De Here kwam in de wolk naar beneden en sprak met Mozes en nam een deel van de Geest die op hem rustte en legde die op de zeventig leiders. Toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij een korte tijd. 26Maar twee van de zeventig, Eldad en Medad, waren niet naar de tabernakel gegaan en profeteerden in het kamp toen de Geest op hen kwam. 27Een jongeman rende daarop naar Mozes en vertelde hem wat in het kamp gebeurde. 28Jozua, de zoon van Nun, een van Mozesʼ zelfgekozen helpers, protesteerde: ‘Mozes, laten zij toch ophouden!’ 29Maar Mozes antwoordde: ‘Wil jij het voor mij opnemen? Ik zou willen dat heel het volk van de Here profeet was en dat de Here zijn Geest op hen allen legde!’ 30Toen ging Mozes met de leiders terug naar het kamp.

31De Here liet vanuit zee kwartels meevoeren door de wind. Hij liet de vogels in en rond het kamp neerstrijken. Een dagreis ver vlogen kwartels op een hoogte van ongeveer één meter boven de grond. 32Het hele volk ging eropuit om kwartels te vangen. Een karwei dat een dag, een nacht en nog een hele dag in beslag nam! Het minste dat iemand verzamelde, was tweeëntwintighonderd liter! Overal rond het kamp lagen de kwartels te drogen. 33Maar toen iedereen het vlees begon te eten, ontvlamde de toorn van de Here tegen het volk en Hij doodde velen met een plaag. 34Daarom kreeg die kampplaats de naam Kibrot-Hattaäwa (Graven van de Gulzigaards), want daar begroeven zij de mensen die begerig waren naar vlees en terugverlangden naar Egypte. 35Van die plaats trokken zij naar Chaserot, waar zij een tijd bleven.