哀歌 4 – JCB & HTB

Japanese Contemporary Bible

哀歌 4:1-22

4

エルサレムの哀歌

1どうして、純金は光沢を失ったのでしょうか。

それを埋め込んだ神殿の壁がくずれ落ち、

道ばたに散らばったからです。

2純金とも言うべき、えりすぐりの若者が、

土の器のように扱われています。

3-4山犬でさえ、自分の子を育てるというのに、

イスラエルは荒野のだちょうのように、

赤ん坊の泣き声を聞いても知らぬふりをしています。

一滴の水も残っていないので、

子どもたちは渇きのため、

のどがかれています。

幼子はパンが欲しくて泣きますが、

誰ひとり、一かけらも与えることができません。

5味にうるさい美食家たちも、

口に入る物なら何でも恵んでくれと、

道ばたで物乞いしています。

宮殿育ちの貴族までが、ごみ捨て場をあさります。

6それというのも、イスラエルの罪は、

またたく間に、人の手によらず滅んだ

ソドムの罪より大きいからです。

7上流階級の人たちは、ほっそりして日に焼け、

見るからに健康そうで、

最高の人々でした。

8それが今では、顔はすすけたように真っ黒です。

町の中にいても見分けがつきません。

皮膚はかさかさに乾いてしなび、

骨にへばりついています。

9剣でひと思いに殺される者は、

飢えのためにじわじわと死に追いつめられる者より

はるかにましです。

10心の優しい女でさえ、生き延びるために、

自分の腹を痛めた子どもを食べました。

11こうして主の怒りは晴らされ、

激しい憤りが出し尽くされました。

主がエルサレムに放った火は、

その土台まで焼き尽くしました。

12世界中のだれもが、

まさか敵軍がエルサレムの門を破るとは、

夢にも思いませんでした。

13神がそれを許したのは、

罪のない者の血を流して都を汚した

預言者や祭司たちの罪のためです。

14今や、彼らは血にまみれ、

触れるものは何でも汚しながら、

あてもなく町の中をさまよい歩いています。

15彼らを見て、人々は「あっちへ行け。

汚らわしい」と叫びます。

彼らは遠い国へ逃げて行き、

外国人の居留地をなおさまよい歩きます。

しかし、どこへ行っても仲間はずれで、

誰ひとり居住権を与えてくれません。

16主は彼らにつらく当たり、

援助の手を伸べるのを差し控えました。

神に最後まで忠実だった祭司や長老たちを、

彼らが迫害したからです。

17私たちは、同盟国の助けを待っていましたが、

来ませんでした。

最もあてにしていた国さえ、

少しも動こうとしませんでした。

18一歩外に出れば、身の危険にさらされどおしです。

私たちの最期は間近です。

私たちの余命は、もう数えるほどしかありません。

私たちは滅亡の宣告を受けています。

19敵はわしより速く飛ぶので、

たとえ山へ逃げても、すぐに見つかります。

荒野に隠れても、先回りして待っています。

20頼みの綱であった、主に油注がれた私たちの王は、

敵の罠にかかって捕まりました。

この偉大な王さえいれば、

どんな国が来ても大丈夫だったのに。

21ウツの地に住むエドムの人たちよ。

喜んでいるのですか。

しかしあなたがたも今に、

主の恐ろしい怒りを感じるようになります。

22イスラエルは罪を犯して遠い国へ移されましたが、

刑期はやがて終わります。

しかしエドムの刑期は、いつまでも終わりません。

Het Boek

Klaagliederen 4:1-22

De zonde van het volk en de toorn van God

1Ach, hoe heeft het goud zijn glans verloren, hoe dof is het geworden, de edelstenen van de tempel liggen verstrooid in de straten!

2De jongeren van Jeruzalem, ieder hun gewicht in goud waard, zijn behandeld als aardewerken potten, als het werk van mensenhanden!

3Zelfs de jakhalzen voeden hun jongen, maar mijn volk Israël doet dat niet. Zij lijken op wrede struisvogels uit de woestijn, die geen acht slaan op de kreten van hun jongen.

4De tongen van de babyʼs plakken aan hun gehemelte, want er is geen druppel water overgebleven. Kinderen schreeuwen om brood, maar niemand kan hun iets geven.

5Mensen die vroeger lekkernijen aten, zitten nu op straat te bedelen om maar iets te kunnen eten. Zij die in paleizen werden grootgebracht, grabbelen nu in de vuilnis op zoek naar voedsel.

6Want de zonde van mijn volk is groter dan die van Sodom, waar zich in één ogenblik een vreselijke ramp voltrok, waaraan geen mensenhand te pas kwam.

7Onze prinsen waren smetteloos en witter dan melk, de mooiste mannen die er waren.

8Maar nu zijn hun gezichten zo zwart als roet. Niemand herkent hen nog. Hun huid kleeft aan hun botten: hard, droog en verweerd.

9Die met het zwaard werden gedood, zijn beter af dan zij die een langzame hongerdood moeten sterven.

10Gevoelige vrouwen hebben zelfs hun eigen kinderen gekookt en opgegeten, op die manier overleefden zij het beleg.

11Met volle kracht heeft de Here zijn toorn laten woeden, al zijn toorn kwam tot ontlading. Hij stak een vuur aan in Jeruzalem dat de stad tot op haar fundamenten in de as legde.

12Geen koning ter wereld, geen enkel volk op aarde, zou hebben geloofd dat een vijand door de poorten van Jeruzalem naar binnen kon marcheren!

13Maar toch stond God dit toe vanwege de zonden van haar profeten en priesters die de stad ontheiligden door onschuldig bloed te vergieten.

14Nu wankelen deze zelfde mannen als blinden door de straten, besmeurd met bloed zodat niemand hen durft aan te raken.

15‘Maak dat je wegkomt,’ roepen de mensen hen toe. ‘Jullie zijn onrein! Ga weg. Raak ons niet aan!’ Zij vluchten naar andere landen en dwalen daar tussen de buitenlanders, maar niemand zal hun toestaan te blijven.

16De Here heeft hen zover verspreid, Hij helpt hen niet langer, want zij onderdrukten de priesters en leiders die trouw bleven aan God.

17Wij kijken uit of onze bondgenoten al in aantocht zijn om ons te helpen, maar tevergeefs. Het volk waarop wij het meest rekenden voor hulp, doet helemaal niets.

18Als wij op straat komen, begeven wij ons in levensgevaar. Ons einde is nabij, onze dagen zijn geteld.

19Onze achtervolgers zijn sneller dan arenden, ook al vluchten wij de bergen in, dan vinden zij ons nog. Als wij ons in de wildernis willen verbergen, staan zij ons daar op te wachten.

20Onze koning—de adem van ons volksleven, de gezalfde van de Here—werd in hun valstrikken gevangen. Ja, zelfs onze machtige koning, van wie wij dachten dat wij onder zijn leiding rustig te midden van de volken zouden kunnen leven!

21Volk van Edom, vier uw feest in het land van Uz. Ook ú zult kennismaken met de vreselijke toorn van de Here.

22Eens zal een einde komen aan de ballingschap, de straf die Israël om haar zonden kreeg opgelegd, maar de zonden van Edom zullen worden blootgelegd en de Here zal dit volk oordelen.