De aanval op de stam Benjamin
1-2 Het hele volk Israël kwam naar Mispa. In totaal vierhonderdvijftigduizend man voetvolk, allemaal mannen die het zwaard konden hanteren. Eensgezind verzamelden zij zich daar voor de Here. De mannen kwamen uit alle hoeken van het land, van Dan tot aan Berseba en ook uit het gebied Gilead aan de overkant van de Jordaan. 3Al gauw hoorden de mensen in het gebied Benjamin dat de Israëlitische troepen zich in Mispa hadden verzameld. Toen bogen de leiders van Israël zich over de vraag hoe deze verschrikkelijke gebeurtenis had kunnen plaatshebben. Daarop meldde zich de Leviet wiens vrouw was vermoord bij hen. 4Hij zei: ‘Wij kwamen op een avond in Gibea, een stad in het gebied van Benjamin en wilden daar overnachten. 5ʼs Nachts omsingelden de burgers van Gibea ons huis, ze waren van plan mij te onteren en te doden. Zij hebben toen mijn bijvrouw zo gruwelijk verkracht dat zij eraan is overleden. 6Daarna heb ik haar lichaam in twaalf stukken gesneden en deze delen door het hele land Israël gestuurd, want die mannen hebben een schandelijke misdaad begaan. 7Welnu, landgenoten, zeg wat u hiervan vindt en geef mij raad!’ 8Toen stond het volk als één man op en antwoordde: ‘Niemand van ons zal naar huis teruggaan, maar het volgende zullen wij doen: 9-10 wij zullen Gibea verwoesten en door loting het land onder ons verdelen. Eerst zal een tiende deel van de verenigde legers van Israël worden aangewezen om de rest van ons van voedsel te voorzien. Daarna zullen wij Gibea verwoesten om deze gruwelijke misdaad.’ 11De mannen van Israël waren eensgezind in hun besluit hard tegen Gibea op te treden.
12Toen werden boodschappers naar de stam Benjamin gestuurd die moesten zeggen: ‘Wat voor vreselijks is bij u gebeurd? 13Lever die misdadigers uit de stad Gibea aan ons uit, zodat wij hen kunnen terechtstellen en dit kwaad uit Israël uitroeien.’ Maar de Benjaminieten wilden niet luisteren naar hun broeders, de Israëlieten. 14-15 Integendeel, zesentwintigduizend strijdvaardige Benjaminieten uit andere steden verzamelden zich in Gibea om de zevenhonderd goed getrainde soldaten uit Gibea te versterken voor de strijd tegen de rest van Israël. 16Uit de verenigde legers werd een keurkorps van zevenhonderd linkshandige slingeraars gevormd. Deze mannen konden met een steen tot op een haar nauwkeurig mikken, zonder ooit het doel te missen. 17Het leger van Israël—de Benjaminieten dus niet meegerekend—telde vierhonderdduizend mannen die goed met het zwaard konden omgaan, geoefende strijders. 18Het Israëlitische leger trok eerst van Mispa naar Betel om God te raadplegen. ‘Welke stam zal ons aanvoeren bij de aanval op de Benjaminieten?’ vroegen zij. De Here antwoordde: ‘Juda zal vooropgaan.’ 19-21De volgende morgen braken zij hun kamp op en trokken naar Gibea om de Benjaminieten aan te vallen. Maar de mannen van Benjamin stormden naar buiten en doodden die dag tweeëntwintigduizend Israëlieten.
22-24Toen ging Israël weer naar Betel en huilde voor de Here tot aan de avond en vroeg Hem: ‘Moeten we verder vechten tegen onze broeder Benjamin?’ En de Here antwoordde: ‘Ja.’ Daardoor kregen de mannen van Israël weer moed en rukten de volgende dag opnieuw uit om op dezelfde plaats te gaan vechten. 25Maar ook die dag stormden de Benjaminieten de stad uit en maakten nog eens achttienduizend slachtoffers onder de Israëlieten, allemaal ervaren zwaardvechters. 26Toen trok het hele volk opnieuw naar Betel, huilde en vastte daar voor de Here tot de avond en bracht brandoffers en vredeoffers. 27-28 Voor die gelegenheid stond de ark van het verbond in Betel en Pinechas, de zoon van Eleazar en kleinzoon van Aäron, was priester. Bij monde van Pinechas vroegen de mannen van Israël de Here om raad. ‘Moeten wij opnieuw onze broeder Benjamin aanvallen of zullen we ermee ophouden?’ En de Here antwoordde: ‘Val aan, want morgen zal Ik hen in uw macht geven.’
29-30 Het Israëlitische leger legde hinderlagen rond de stad en rukte voor de derde keer op tegen de Benjaminieten. Zij stelden zich in slagorde op voor Gibea, net als de vorige keren. 31Toen het leger van Benjamin de stad uitmarcheerde voor de aanval, trokken de Israëlitische troepen zich terug. Zo werden de Benjaminieten van de stad weggelokt, toen zij Israël achtervolgden. Net als de vorige keren vochten de Benjaminieten met de mannen van Israël en op de wegen naar Betel en Gibea doodden zij ongeveer dertig mannen van Israël. 32De Benjaminieten dachten toen dat zij net als tevoren de Israëlieten hadden verslagen, maar deze hadden van tevoren afgesproken te vluchten om zo het leger van Benjamin weg te lokken van de stad naar de grote wegen. 33-34 Op het moment dat het leger van Israël Baäl-Tamar bereikte, keerde het om en viel zijn achtervolgers aan. De tienduizend man sterke Israëlitische keurtroepen, die verdekt lagen opgesteld op de open plek bij Gibea, kwamen tevoorschijn en vielen de achterhoede van het leger van Benjamin aan. De Benjaminieten beseften echter nog niet wat voor onheil hen boven het hoofd hing. 35De Here hielp Israël Benjamin te verslaan en zij doodden die dag vijfentwintigduizend en honderd Benjaminieten.
36-39Het leger van Israël week terug voor de mannen van Benjamin om de Israëlieten die in de hinderlaag bij Gibea lagen, de gelegenheid te geven tot actie over te gaan. Toen de mannen van Benjamin ongeveer dertig Israëlieten hadden gedood, dachten zij dat het net zoʼn grote slachtpartij zou worden als de vorige keren. Maar de mannen die uit de hinderlaag tevoorschijn kwamen, stormden Gibea binnen, doodden iedereen met het zwaard en staken de stad in brand. De zware rookwolken die uit de stad opstegen, waren voor het Israëlitische leger het teken zich om te keren en het leger van Benjamin aan te vallen. 40-41 Toen de Benjaminieten omkeken, zagen ze aan de grote rookwolken dat hun stad in lichterlaaie stond. Toen zij ook nog zagen dat de Israëlieten zich omkeerden en op hen afstormden, beseften zij dat hun ondergang nabij was. 42Zij vluchtten in de richting van de woestijn, maar konden de strijd niet ontlopen, want de Israëlieten kwamen hen achterna en sloegen de mannen in de achterhoede neer, evenals al degenen die uit de steden waren gekomen om hen te helpen. 43Na een achtervolging sloten zij de Benjaminieten ten oosten van Gibea in en versloegen hen. 44Die dag sneuvelden achttienduizend Benjaminitische soldaten. 45De rest van het leger vluchtte naar de woestijn, naar de rots Rimmon, maar onderweg werden nog vijfduizend mannen gedood en nog eens tweeduizend bij Gideom. 46De stam Benjamin verloor die dag dus in totaal vijfentwintigduizend soldaten.
47Slechts zeshonderd mannen wisten in de woestijn naar de rots Rimmon te ontkomen, waar zij vier maanden bleven. 48Het Israëlitische leger keerde terug om met de rest van de stam Benjamin af te rekenen—mannen, vrouwen, kinderen en vee—en zij staken alle steden in het gebied Benjamin in brand.
Waisraeli Wapigana Na Wabenyamini
120:1 Amu 21:5; Mwa 21:14; 1Sam 3:20; 2Sam 17:11; 24:15; 1Fal 4:25; 1Sam 11:7; 7:5; Yos 11:3Ndipo Waisraeli wote kuanzia Dani hadi Beer-Sheba na wa kutoka nchi ya Gileadi wakatoka kama mtu mmoja wakakusanyika mbele za Bwana huko Mispa. 220:2 1Sam 11:8; Amu 8:10Viongozi wote wa kabila za Israeli wakakaa kwenye nafasi zao katika kusanyiko la watu wa Mungu, askari 400,000 waendao kwa miguu wenye panga. 3(Wabenyamini wakasikia kuwa Waisraeli wamepanda kwenda Mispa.) Ndipo Waisraeli wakasema, “Tuelezeni jinsi jambo hili ovu lilivyotendeka.”
420:4 Yos 15:57; Mwa 24:23; Amu 19:15Hivyo yule Mlawi, mume wa yule mwanamke aliyeuawa, akasema, “Mimi na suria wangu tulifika Gibea ya Benyamini ili tulale huko. 5Wakati wa usiku watu wa Gibea wakanijia na kuizingira nyumba, wakitaka kuniua. Wakambaka suria wangu mpaka akafa. 620:6 Amu 19:29; 19:23; 2Sam 13:12; Yos 7:15Ndipo nikamchukua suria wangu, nikamkatakata vipande vipande na kuvipeleka katika nchi yote ya urithi wa Israeli, kwa kuwa wametenda uasherati mkubwa na jambo la aibu katika Israeli. 720:7 Amu 19:30Sasa, ninyi Waisraeli wote, semeni na mtoe uamuzi wenu.”
8Watu wote wakainuka wakasema, kama mtu mmoja, “Hakuna hata mmoja wetu atakayekwenda nyumbani. Wala hakuna hata mmoja wetu atakayerudi nyumbani kwake. 920:9 Law 16:8Sasa hili ndilo tutakaloitendea Gibea: Tutaikabili jinsi kura itakavyotuongoza. 10Tutatoa watu kumi katika kila 100 kutoka kwenye kabila zote za Israeli, watu 100 katika watu 1,000 na watu 1,000 katika 10,000, ili waende wakalete mahitaji kwa ajili ya jeshi. Basi wakati jeshi litakapofika Gibea ya Benyamini, watawatendea yale wanayostahili, kwa ajili ya uovu huu wa aibu waliotenda katika Israeli.” 11Hivyo wanaume wote wa Israeli wakakutanika pamoja na kujiunga kama mtu mmoja dhidi ya huo mji.
1220:12 Kum 13:13-14Makabila ya Israeli yakatuma watu kwenda katika kabila la Benyamini lote na kuwaambia, “Ni uovu gani huu wa kutisha uliotendeka katikati yenu? 1320:13 Kum 13:13; 1Kor 5:13; Kum 13:5Basi watoeni hao watu waovu kabisa walioko Gibea, ili tupate kuwaua na kuondoa uovu katika Israeli.”
Lakini Wabenyamini hawakuwasikia ndugu zao, Waisraeli. 14Wakatoka katika miji yao, wakakutanika Gibea ili kupigana na Waisraeli. 15Siku ile Wabenyamini wakakusanya watu 26,000 kutoka miji yao, waliojifunga panga, mbali na hao 700 waliochaguliwa miongoni mwa hao waliokaa Gibea. 1620:16 Amu 3:15Miongoni mwa hao askari wote kulikuwa na watu 700 bora waliochaguliwa watumiao mkono wa kushoto, kila mmoja wao aliweza kutupa jiwe kwa kombeo na kulenga unywele mmoja bila kukosa.
17Nao watu wa Israeli, mbali na hao wa Benyamini, wakakusanya watu waume 400,000, wenye kutumia panga, wote hao walikuwa mashujaa.
1820:18 Yos 12:9; Amu 18:31; 18:5; Mwa 49:10Waisraeli wakapanda Betheli na kumuuliza Mungu, “Ni nani miongoni mwetu atakayetangulia mbele yetu ili kupigana na Wabenyamini?”
Bwana akawajibu, “Yuda ndiye atakayetangulia.”
19Asubuhi yake Waisraeli wakaamka na kupiga kambi karibu na Gibea. 20Waisraeli wakatoka kupigana na Wabenyamini, nao Waisraeli wakajiweka kwenye nafasi zao katika vita dhidi yao huko Gibea. 21Wabenyamini wakatoka Gibea na kuwaua watu 22,000 wa Israeli siku ile. 22Lakini Waisraeli wakatiana moyo kila mmoja na mwenzake, nao wakajiweka kwenye nafasi zao katika vile vita mara ya pili mahali pale walipokuwa wamejiweka mara ya kwanza. 2320:23 Hes 14:1; Yos 7:6; Amu 18:5Waisraeli wakapanda mbele za Bwana na kulia mbele zake mpaka jioni, nao wakamuuliza Bwana wakisema, “Je, tupande tena kupigana vita na Wabenyamini, ndugu zetu?”
Bwana akajibu, “Pandeni mkapigane nao.”
24Ndipo Waisraeli wakawakaribia Wabenyamini siku ya pili. 25Wakati huu, Wabenyamini walipotoka Gibea ili kupigana nao, wakawaua watu Waisraeli 18,000, wote wakiwa wamejifunga panga.
2620:26 Hes 14:1; 2Sam 12:21; Kut 32:6; Amu 21:4; Law 1:3Ndipo Waisraeli, watu wote, wakapanda Betheli, huko wakakaa mbele za Bwana wakilia. Wakafunga siku ile mpaka jioni na kutoa sadaka ya kuteketezwa na sadaka ya amani kwa Bwana. 2720:27 Amu 18:5; Hes 10:33Nao Waisraeli wakauliza kwa Bwana. (Katika siku hizo Sanduku la Agano la Mungu lilikuwa huko 2820:28 Hes 25:7; Kum 18:5; Yos 2:24; 24:33; Amu 7:9na Finehasi mwana wa Eleazari, mwana wa Aroni, alikuwa anahudumu mbele za hilo Sanduku.) Wakauliza, “Je, tupande kwenda vitani kupigana tena na Wabenyamini ndugu zetu, au la?”
Bwana akajibu, “Nendeni, kwa kuwa kesho nitawatia mikononi mwenu.”
2920:29 Yos 8:2-4Basi Waisraeli wakaweka waviziao kuizunguka Gibea. 30Kisha Waisraeli wakapanda kupigana na Wabenyamini katika siku ya tatu na kujiweka kwenye nafasi zao dhidi ya Gibea kama walivyokuwa wamefanya hapo kwanza. 3120:31 Yos 8:16; 16:1Wabenyamini wakatoka ili kukabiliana nao, Waisraeli wakawavuta Wabenyamini watoke katika mji. Wakaanza kupigana na kuua watu wapatao thelathini wa Israeli, kama walivyofanya nyakati nyingine, katika njia kuu, moja iendayo Betheli na nyingine Gibea.
32Wabenyamini wakafikiri, “Wanapigwa mbele yetu kama hapo kwanza.” Waisraeli wakasema, “Sisi na turudi nyuma ili tuwavute wauache mji waende kuelekea barabarani.”
3320:33 Yos 8:19Watu wote wa Israeli wakaondoka kwenye sehemu zao na kujipanga huko Baal-Tamari, nao wale waviziaji wa Waisraeli, wakatoka hapo walipokuwa kwenye uwanda wa magharibi ya Gibea. 3420:34 Yos 8:14; Isa 47:11Ndipo watu 10,000 bora waliochaguliwa katika Israeli wote, wakaja kuishambulia Gibea. Vita vilikuwa vikali sana, hata Wabenyamini hawakutambua kuwa maangamizi yalikuwa karibu nao kwa kiasi hicho. 3520:35 1Sam 9:21Bwana akawashinda Wabenyamini mbele ya Waisraeli na siku ile Waisraeli wakawaua Wabenyamini watu waume 25,100, wote wakiwa wenye kujifunga silaha za vita. 3620:36 Yos 8:15Hivyo Wabenyamini wakaona kuwa wamepigwa.
Basi Waisraeli walikuwa wameondoka mbele ya Wabenyamini, kwa sababu Waisraeli waliwategemea hao waviziaji waliokuwa wamewaweka dhidi ya Gibea. 3720:37 Yos 8:19Wale waviziaji wakafanya haraka kuingia Gibea, wakasambaa na kuwaua watu wote wa mji kwa upanga. 3820:38 Yos 8:20; 8:4-8Waisraeli walikuwa wamepatana na hao waviziaji kuwa wangefanya lipande wingu kubwa la moshi kutoka huo mji, 3920:39 Za 78:9ndipo watu wa Waisraeli wangegeuka kupigana.
Watu wa Benyamini walikuwa wameanza kuwapiga na kuua watu wa Israeli (wapatao thelathini), hivyo wakafikiri, “Hakika tutawapiga, kama tulivyowashinda katika vita hapo kwanza.” 4020:40 Yos 8:20Lakini wakati lile wingu la moshi lilipoanza kupanda kutoka ule mji, Wabenyamini wakageuka na kuona moshi wa mji mzima unapaa juu angani. 4120:41 Yos 8:21Ndipo watu wa Israeli wakawageukia, nao Wabenyamini wakatiwa hofu, kwa kuwa walitambua kwamba maafa yamewajia. 42Basi wakakimbia mbele ya Waisraeli kuelekea nyikani, lakini hawakuweza kukwepa vile vita. Nao watu wa Israeli waliotoka katika ile miji wakawaua huko. 43Wakawazingira Wabenyamini pande zote, wakawafuatia na kuwapata hapo walipopumzika katika viunga vya Gibea upande wa mashariki. 4420:44 1Sam 10:26; Za 76:5Wakaanguka Wabenyamini 18,000 ambao wote ni mashujaa. 4520:45 Yos 15:32; Amu 21:13Walipogeuka na kukimbia kuelekea nyikani hata kufikia mwamba wa Rimoni, Waisraeli wakawaua watu 5,000 wakiwa njiani. Wakawafuata kwa kasi mpaka Gidomu huko wakawaua watu wengine 2,000.
4620:46 1Sam 9:21Siku ile wakawaua Wabenyamini 25,000 waliokuwa mashujaa wa vita. 47Lakini watu 600 wakakimbia kuelekea nyikani katika mwamba wa Rimoni, na kukaa huko muda wa miezi minne. 4820:48 Amu 21:23Waisraeli wakarudi na kuua watu wote wa Benyamini, pamoja na wanyama na kila walichokikuta. Pia kila mji waliouona waliuchoma moto.
