Psalmen 95 – HTB & CST

Het Boek

Psalmen 95:1-11

1Kom, laten wij lofliederen zingen

tot eer van de Here,

laten wij Hem loven,

want Hij is de rots van ons heil.

2Laten wij met lofliederen naar Hem toegaan,

met snaarinstrumenten Hem prijzen.

3De Here is een machtige God,

de grote Koning.

Er is niemand zoals Hij.

4Hij beheerst de diepten van deze schepping

en reikt met zijn hand

tot aan de toppen van de bergen.

5De zee en het land zijn van Hem,

want Hij heeft beide gemaakt.

6Kom, laten wij ons buigen,

knielen en ons neerwerpen voor de Here,

die ons heeft gemaakt.

7Hij is onze God

en wij horen bij het volk dat Hij leidt.

Als schapen volgen wij Hem.

Luister toch elke dag naar wat Hij u zegt.

8‘Wees niet koppig,

zoals de mensen bij Massa en Meriba,

indertijd in de woestijn.

9Uw voorouders hebben Mij toen uitgedaagd.

Zij stelden Mij op de proef,

hoewel zij mijn macht hadden gezien in wat Ik deed.

10Veertig jaar lang heeft uw volk

Mij moeite gegeven.

Ik ergerde Mij aan hen.

Ten slotte zei Ik:

“Dit volk loopt voortdurend van Mij weg,

het wil Mij niet volgen.”

11Daarom heb Ik, toen Ik toornig was,

gezworen dat het geen rust bij Mij zou vinden.’

Nueva Versión Internacional (Castilian)

Salmo 95:1-11

Salmo 95

1Venid, cantemos con júbilo al Señor;

aclamemos a la roca de nuestra salvación.

2Lleguemos ante él con acción de gracias,

aclamémoslo con cánticos.

3Porque el Señor es el gran Dios,

el gran Rey sobre todos los dioses.

4En sus manos están los abismos de la tierra;

suyas son las cumbres de los montes.

5Suyo es el mar, porque él lo hizo;

con sus manos formó la tierra firme.

6Venid, postrémonos reverentes,

doblemos la rodilla

ante el Señor nuestro Hacedor.

7Porque él es nuestro Dios

y nosotros somos el pueblo de su prado;

¡somos un rebaño bajo su cuidado!

Si oís hoy su voz,

8no endurezcáis el corazón, como en Meribá,95:8 En hebreo, Meribá significa altercado.

como aquel día en Masá,95:8 En hebreo, Masá significa prueba o provocación. en el desierto,

9cuando vuestros antepasados me tentaron,

cuando me pusieron a prueba,

a pesar de haber visto mis obras.

10Cuarenta años estuve enojado

con aquella generación,

y dije: «Son un pueblo mal encaminado

que no reconoce mis senderos».

11Así que, en mi enojo, hice este juramento:

«Jamás entrarán en mi reposo».