Psalmen 68 – HTB & CARSA

Het Boek

Psalmen 68:1-36

1Een psalm van David. Een lied voor de koordirigent.

2Als God aantreedt,

vluchten zijn vijanden alle kanten uit,

zij snellen weg om Hem niet te hoeven zien,

alle mensen die Hem haten.

3U verdrijft hen.

Zoals rook uit elkaar drijft

en was in de warmte smelt,

zo blijft van de ongelovigen niets over

als God eraan komt.

4Maar de gelovigen zijn blij

als zij God zien

en juichen voor Hem.

Met veel vertoon van blijdschap

laten zij dat blijken.

5Zing voor God,

zing psalmen ter ere van zijn naam.

Maak een effen weg

voor Hem die door de vlakten nadert.

Zijn naam is Here,

jubel het uit voor Hem.

6Hij is een vader voor ouderloze kinderen

en komt op voor de rechten van de weduwen,

Hij is God, die woont in zijn heilig huis.

7God, die eenzame mensen weer familie geeft

en gevangenen bevrijdt en welstand geeft,

maar opstandigen laat Hij achter Zich

in een dor en droog land.

8Mijn God, toen U voor ons volk uittrok

en ons voorging in de wildernis,

9toen trilde de aarde en de hemel droop

omdat U Zich toonde,

zelfs de Sinaï beefde toen zij U zag,

U, de God van Israël.

10U gaf ons een overvloed,

vele goede dingen gaf U ons, o God.

Toen het land uitgeput was,

gaf U het nieuwe kracht.

11Uw volk putte daaruit.

U hielp ons

die er zo ellendig aan toe waren,

met uw goedheid en trouw.

12Het machtige woord van de Here

werd over ons uitgesproken

en het goede nieuws

werd ons door velen gebracht.

13De koningen van de vijandelijke legers vluchtten allemaal

en de vrouwen konden de buit verdelen.

14Zou u tussen de schaapskooien blijven liggen?

U zult zijn als duiven

met zilveren vleugels en gouden slagpennen.

15Toen de Almachtige God de koningen verjoeg,

leek de berg Salmon wit als sneeuw.

16De berg van God lijkt op de bergen van Basan,

met hun vele toppen.

17Waarom kijken jullie, toppen van Basan, zo jaloers

naar de berg die God uitkoos om er te wonen?

Luister, de Here zal daar voor eeuwig blijven wonen.

18God bezit vele duizenden strijdwagens.

Vanaf de Sinaï is de Here zijn huis binnengegaan.

19U bent naar de hemel gegaan

en hebt gevangenen met U meegenomen.

U hebt geschenken ontvangen voor de mensen,

zelfs voor de opstandigen onder hen.

U wilt bij hen wonen, Here God.

20Wij prijzen de Here,

elke dag opnieuw staat Hij ons bij.

Deze God geeft ons bevrijding.

21Die God is een God die altijd voor uitkomst zorgt.

De Oppermachtige Here bewaart ons voor de ondergang.

22Luister, God vernietigt zijn vijanden,

Hij doodt de mensen die blijven zondigen.

23De Here heeft beloofd

onze vijanden aan ons over te leveren,

waar dan ook vandaan.

Al moest Hij hen van de zeebodem weghalen.

24Opdat Israël de overwinning heeft

en zelfs de honden hun deel krijgen van de vijand.

25O God, ik zie de feestelijke optocht ter ere van U gaan,

iedereen loopt voor U, mijn God en mijn Koning,

naar uw heilig huis.

26Vooraan lopen de zangers,

daarachter de muzikanten met de snaarinstrumenten.

Dan de jonge meisjes met hun tamboerijnen.

27Met prachtige liederen prijzen zij God, de Here,

die Israël steeds weer kracht en leven geeft.

28Ik zie daar de jongste stam,

Benjamin, die een groot regeerder is.

En de leiders van Juda, wat zijn het er veel!

En daar de leiders van Zebulon en Naftali.

29Uw God gaf u de macht.

O God, laat ons maar zien hoe groot uw macht is,

waardoor U ons de overwinning gaf.

30De koningen bieden U geschenken aan

voor uw tempel in Jeruzalem.

31Bedreig het ongedierte in het riet,

de talloze stieren en kalveren van de volken.

Allen die uit zijn op geldelijk gewin.

Laat de volken die op oorlog uit zijn,

uitzwermen naar alle kanten.

32Er komen hooggeplaatsten uit Egypte aan

en de mensen uit Ethiopië wenden zich tot God

en roepen Hem aan.

33Laten alle koninkrijken die er zijn,

voor God lofliederen zingen.

Zing psalmen voor de Here.

34Hij is meester over alle hemelen en alomtegenwoordig.

Luister! Zijn machtige stem klinkt.

35Geef God alle eer.

Hij is onze sterkte.

Hij regeert over Israël.

Zijn kracht omspant alles.

36O God, uw roem en eer zijn befaamd.

Men weet dat U in uw heilig huis woont.

De God van Israël geeft alle kracht en sterkte aan zijn volk.

Wij loven en prijzen onze God!

Священное Писание (Восточный перевод), версия с «Аллахом»

Забур 68:1-37

Песнь 68

1Дирижёру хора. На мотив «Лилии». Песнь Давуда.

2Спаси меня, Аллах,

потому что воды поднялись до шеи моей!

3Я погряз в глубоком иле, и нет опоры;

вошёл в глубокие воды, и потоком накрыло меня.

4Устал я, взывая о помощи;

иссушено моё горло.

Я выплакал глаза свои

в ожидании моего Бога.

5Ненавидящих меня без всякой причины

стало больше, чем волос на моей голове.

Умножились враги мои,

несправедливо меня преследующие.

То, чего не отнимал,

я должен отдать.

6Аллах, Ты знаешь глупость мою,

и грехи мои от Тебя не сокрыты.

7Да не смущу я тех, кто надеется на Тебя,

Владыка Вечный, Повелитель Сил.

Пусть не будут опозорены из-за меня те,

кто ищет Тебя, Бог Исраила.

8Ведь ради Тебя сношу я упрёки,

и позор покрыл моё лицо.

9Изгоем я стал для братьев моих,

чужим для сыновей матери моей,

10потому что ревность о доме Твоём снедает меня,

и оскорбления тех, кто злословит Тебя, пали на меня.

11Когда я плакал и постился,

это ставили мне в упрёк.

12Когда я одевался в рубище,

я был посмешищем для них.

13Беседуют обо мне старейшины, сидящие у ворот68:13 Ворота города были центром всей общественной жизни, около них проходили и судебные разбирательства.,

и поют обо мне пьяницы.

14А я молюсь Тебе, Вечный,

во время Твоего благоволения.

По Своей великой милости ответь мне, Аллах,

и в верности Твоей спаси меня.

15Вытащи меня из тины

и не дай погрязнуть мне!

Дай избавиться от ненавистников моих,

от вод глубоких!

16Да не накроет меня потоком вод,

и да не поглотит меня глубина,

и да не сомкнёт надо мной яма пасть свою.

17Ответь мне, Вечный, потому что благостна милость Твоя;

по Своей великой милости посмотри на меня.

18Не скрывай Своего лица от раба Твоего,

ведь я в беде.

Поспеши, ответь мне!

19Приблизься и избавь меня,

от моих врагов спаси!

20Ты знаешь, как меня презирают,

как бесчестят и позорят меня;

все враги мои пред Тобой.

21Поругание разбило моё сердце, и я сокрушён.

Рассчитывал на сострадание, но нет его,

на утешителей, но не нашёл их.

22Дали мне в пищу желчь;

при жажде моей уксусом меня напоили68:22 См. Мат. 27:34, 48; Мк. 15:36; Лк. 23:36; Ин. 19:29..

23Пусть их праздничные застолья станут для них ловушкой,

а священные праздники – западнёй68:23 Или: «ловушкой, возмездием и западнёй»..

24Пусть их глаза померкнут, чтобы они не видели,

и пусть их спины согнутся навсегда.

25Пролей на них Своё негодование,

и пусть пылающий гнев Твой настигнет их.

26Пусть их жилище будет в запустении;

пусть никто в шатрах их больше не живёт,

27потому что они преследуют тех, кого Ты и без того поразил,

и говорят о страданиях поверженных Тобою.

28Прибавь грех этот к грехам их,

и оправдания пусть не найдут они.

29Пусть будут вычеркнуты они из книги жизни

и да не будут записаны там вместе с праведниками.

30Я же угнетён и страдаю.

Спасение Твоё, Аллах, пусть возвысит меня!

31Буду славить имя Всевышнего в песне,

буду превозносить Его с благодарностью.

32Это будет приятней Вечному, нежели вол,

приятнее, чем молодой бык с рогами и копытами.

33Когда увидят угнетённые, обрадуются.

Ищущие Аллаха, пусть оживут ваши сердца!

34Вечный слышит нуждающихся

и узниками Своими не пренебрегает.

35Да восхвалят Его небеса и земля,

моря и всё, что живёт в них,

36потому что Аллах освободит Иерусалим68:36 Букв.: «Сион».

и восстановит города Иудеи.

Его народ будет жить там и владеть ими,

37потомки Его рабов унаследуют их,

и любящие Его имя будут проживать в них.