1Een psalm van David, een lied voor de koordirigent.
2U komt toe dat wij in stille verwondering
naar U opzien, o God.
Wij willen U in Jeruzalem lofliederen zingen.
Geloften willen wij U betalen.
3U hoort al onze gebeden
en alles wat leeft, mag dan ook tot U komen.
4Het kwaad dreigde mij te overmeesteren,
maar U vergeeft mij mijn zonden.
5Gelukkig is de man die U uitkiest.
U laat hem bij U komen en bij U wonen.
Al het goede van uw huis zal ons
in overvloed ten deel vallen,
al het heilige in uw tempel.
6U antwoordt ons in oprechtheid met grote daden,
God, U bevrijdt ons.
De hele aarde kan op U vertrouwen,
U bent er tot in de verste zeeën.
7Met uw kracht hebt U de bergen stevig geplant,
vastgezet door uw sterkte.
8U laat de zeeën tot kalmte komen,
zowel het bruisen van de golven
als het geschreeuw van de volken.
9Daarom zijn alle mensen,
tot in de uithoeken van de aarde,
bang voor de tekenen die U doet.
Van oost tot west brengt men U eer en lof.
10U komt naar ons toe
en geeft ons land een overvloedige oogst.
U maakt ons rijk.
De beek van God is gevuld met water.
U laat het koren groeien,
zoals U alles laat groeien.
11U geeft het water op de akkers,
doordrenkt de voren op het land.
Uw regen laat onze gewassen groeien.
U zegent de gewassen.
12Door uw goedheid wordt onze oogst bekroond,
U geeft ons overvloed.
13De rijpe gewassen golven op de akker,
de heuvels juichen over U.
14De vruchtbare streken zijn bezaaid met kudden,
in de dalen groeit welig het koren.
Heel het land jubelt en zingt.
Heel deze overvloed is er dankzij U.
Salmo 65
Para o mestre de música. Salmo davídico. Um cântico.
1O louvor te aguarda65.1 Ou O louvor é apropriado a ti em Sião, ó Deus;
os votos que te fizemos serão cumpridos.
2Ó tu que ouves a oração,
a ti virão todos os homens.
3Quando os nossos pecados pesavam sobre nós,
tu mesmo fizeste propiciação por nossas transgressões.
4Como são felizes aqueles que escolhes
e trazes a ti para que vivam nos teus átrios!
Transbordamos de bênçãos da tua casa,
do teu santo templo!
5Tu nos respondes com temíveis feitos de justiça,
ó Deus, nosso Salvador,
esperança de todos os confins da terra
e dos mais distantes mares.
6Tu que firmaste os montes pela tua força,
pelo teu grande poder.
7Tu que acalmas o bramido dos mares,
o bramido de suas ondas,
e o tumulto das nações.
8Tremem os habitantes das terras distantes
diante das tuas maravilhas;
do nascente ao poente
despertas canções de alegria.
9Cuidas da terra e a regas;
fartamente a enriqueces.
Os riachos de Deus transbordam
para que nunca falte o trigo,
pois assim ordenaste.65.9 Ou pois é assim que preparas a terra.
10Encharcas os seus sulcos e aplainas os seus torrões;
tu a amoleces com chuvas e abençoas as suas colheitas.
11Coroas o ano com a tua bondade,
e por onde passas emana fartura;
12fartura vertem as pastagens do deserto,
e as colinas se vestem de alegria.
13Os campos se revestem de rebanhos,
e os vales se cobrem de trigo;
eles exultam e cantam de alegria!