1Een psalm van David voor de koordirigent.
2Met verlangen keek ik uit naar de Here.
Toen boog Hij Zich naar mij toe
en hoorde mijn roepen om hulp.
3Hij trok mij omhoog
uit de diepte van de zonde
en uit de modder van de wereld.
Hij zette mij stevig op mijn voeten,
op een rots.
Dankzij Hem wankel ik niet meer.
4Hij leerde mij een nieuw lied,
een lofzang voor onze God.
Ik hoop dat velen het merken
en ook ontzag voor de Here zullen krijgen.
Dat zij ook op Hem gaan vertrouwen.
5Gelukkig is de mens
die zijn vertrouwen op de Here stelt
en die zich niet wendt tot trotse mensen of leugenaars.
6Here, mijn God,
uw wonderen zijn ontelbaar,
uw zorg voor ons is groot.
Niets is met U te vergelijken.
Als ik over uw wonderen en zorgen zou willen vertellen,
zou ik niet weten waar ik moest beginnen.
7Het gaat U niet om offers of geschenken,
U vraagt niet om brandoffers
of offers om zonden weg te nemen.
Voor U telt mijn gehoorzaamheid.
8Toen zei ik:
‘Hier ben ik,
in de wet werd al over mij geschreven.
9Mijn hele hart verlangt ernaar
uw wil te doen, mijn God.
Uw wet is mijn leven.’
10Ik vertel de blijde boodschap
van uw liefde en rechtvaardigheid
in de samenkomsten.
U weet Here, dat ik niet zal nalaten
over U te spreken.
11Ik verzwijg uw rechtvaardigheid niet
en spreek over uw trouw en bewaring.
Aan grote groepen mensen vertel ik
over uw goedheid en liefde en waarheid.
12Laat mij ruimschoots delen
in uw medelijden.
Laten uw goedheid en waarheid
mij voortdurend beschermen.
13Want er komen talloze rampen over mij heen,
mijn zonden overweldigen mij
en ik weet er geen raad mee.
Het zijn er zoveel,
de moed zakt mij in de schoenen.
14Here, wilt U mij redden?
Haast U en help mij, Here!
15Laten zij die mij naar het leven staan,
zich diep schamen en afdruipen.
Laten zij die mij in het ongeluk willen storten,
terugdeinzen en belachelijk worden gemaakt.
16Laten zij die mij uitlachen
met stomheid geslagen worden.
17Laten alle mensen die U zoeken
over U jubelen
en grote blijdschap over U hebben.
Laat ieder die uw zorg ervaart zeggen:
‘De Here is groot!’
18Al bezit ik niets
en zit ik diep in de ellende,
toch denkt de Here aan mij.
Mijn God,
U bent mijn helper en bevrijder.
Kom snel, mijn God.
Psalm 40In Hebrew texts 40:1-17 is numbered 40:2-18.
For the director of music. Of David. A psalm.
1I waited patiently for the Lord;
he turned to me and heard my cry.
2He lifted me out of the slimy pit,
out of the mud and mire;
he set my feet on a rock
and gave me a firm place to stand.
3He put a new song in my mouth,
a hymn of praise to our God.
Many will see and fear the Lord
and put their trust in him.
4Blessed is the one
who trusts in the Lord,
who does not look to the proud,
to those who turn aside to false gods.40:4 Or to lies
5Many, Lord my God,
are the wonders you have done,
the things you planned for us.
None can compare with you;
were I to speak and tell of your deeds,
they would be too many to declare.
6Sacrifice and offering you did not desire—
but my ears you have opened40:6 Hebrew; some Septuagint manuscripts but a body you have prepared for me—
burnt offerings and sin offerings40:6 Or purification offerings you did not require.
7Then I said, “Here I am, I have come—
it is written about me in the scroll.40:7 Or come / with the scroll written for me
8I desire to do your will, my God;
your law is within my heart.”
9I proclaim your saving acts in the great assembly;
I do not seal my lips, Lord,
as you know.
10I do not hide your righteousness in my heart;
I speak of your faithfulness and your saving help.
I do not conceal your love and your faithfulness
from the great assembly.
11Do not withhold your mercy from me, Lord;
may your love and faithfulness always protect me.
12For troubles without number surround me;
my sins have overtaken me, and I cannot see.
They are more than the hairs of my head,
and my heart fails within me.
13Be pleased to save me, Lord;
come quickly, Lord, to help me.
14May all who want to take my life
be put to shame and confusion;
may all who desire my ruin
be turned back in disgrace.
15May those who say to me, “Aha! Aha!”
be appalled at their own shame.
16But may all who seek you
rejoice and be glad in you;
may those who long for your saving help always say,
“The Lord is great!”
17But as for me, I am poor and needy;
may the Lord think of me.
You are my help and my deliverer;
you are my God, do not delay.