Het volk opnieuw geteld
1Nadat de straf was opgehouden, zei de Here tegen Mozes en Eleazar, de zoon van de priester Aäron: 2‘Tel alle Israëlitische mannen van twintig jaar en ouder, om te zien hoeveel mannen van elke stam en familie in een oorlog kunnen meevechten.’ 3-4 Mozes en Eleazar gaven de stamleiders instructies voor de telling. Het volk verbleef op dat moment op de vlakten van Moab langs de Jordaan, tegenover Jericho. Hier volgen de resultaten van de telling. 5-11De stam van Ruben: 43.730 mannen.
Ruben was de oudste zoon van Israël. Deze stam bestond uit de volgende families, genoemd naar Rubens zonen: de Chanochieten, genoemd naar hun voorvader Chanoch. De Palluïeten, genoemd naar hun voorvader Pallu. Tot de familie van Eliab, een van de zonen van Pallu, behoorden de gezinnen van Nemuël, Datan en Abiram. Deze Datan en Abiram waren de twee leiders die met Korach samenspanden tegen Mozes en Aäron en in feite het gezag van God in twijfel trokken! Maar de aarde opende zich en slokte hen op, diezelfde dag doodde de Here tweehonderdvijftig man met vuur als een waarschuwing voor het hele volk. De Chesronieten, genoemd naar hun voorvader Chesron. De Karmieten, genoemd naar hun voorvader Karmi.
12-14De stam van Simeon: 22.200 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Simeon: de Nemuëlieten, genoemd naar hun voorvader Nemuël. De Jaminieten, genoemd naar hun voorvader Jamin. De Jachinieten, genoemd naar hun voorvader Jachin. De Zarchieten, genoemd naar hun voorvader Zerach. De Saulieten, genoemd naar hun voorvader Saül.
15-18De stam van Gad: 40.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, die voortkwamen uit de zonen van Gad: de Sefonieten, genoemd naar hun voorvader Sefon. De Chaggieten, genoemd naar hun voorvader Chaggi. De Sunieten, genoemd naar hun voorvader Suni. De Oznieten, genoemd naar hun voorvader Ozni. De Erieten, genoemd naar hun voorvader Eri. De Arodieten, genoemd naar hun voorvader Arod. De Arelieten, genoemd naar hun voorvader Areli.
19-22De stam van Juda: 76.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families die de namen van de zonen van Juda droegen. Judaʼs zonen Er en Onan zijn hier niet bij, zij stierven in Kanaän. De Selanieten, genoemd naar hun voorvader Sela. De Parsieten, genoemd naar hun voorvader Peres. De Zarchieten, genoemd naar hun voorvader Zerach. Deze telling omvatte ook twee families die voortkwamen uit Peres: de Chesronieten, genoemd naar hun voorvader Chesron. De Chamulieten, genoemd naar hun voorvader Chamul.
23-25De stam van Issachar: 64.300 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families met de namen van Issachars zonen: de Tolaïeten, genoemd naar hun voorvader Tola. De Punieten, genoemd naar hun voorvader Puwwa. De Jasubieten, genoemd naar hun voorvader Jasub. De Simronieten, genoemd naar hun voorvader Simron.
26-27 De stam van Zebulon: 60.500 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families die de naam van een van de zonen van Zebulon droegen: de Sardieten, genoemd naar hun voorvader Sered. De Elonieten, genoemd naar hun voorvader Elon. De Jachleëlieten, genoemd naar hun voorvader Jachleël.
28-37De stam van Jozef: 32.500 mannen in de tak van Efraïm en 52.700 mannen in de tak van Manasse.
In de tak van Manasse was de familie van de Machirieten, genoemd naar hun voorvader Machir. De familie die voortkwam uit de Machirieten was die van de Gileadieten, genoemd naar hun voorvader Gilead. De stammen van de Gileadieten waren: de Iëzrieten, genoemd naar hun voorvader Iëzer. De Chelekieten, genoemd naar hun voorvader Chelek. De Asriëlieten, genoemd naar hun voorvader Asriël. De Sichmieten, genoemd naar hun voorvader Sechem. De Semidaïeten, genoemd naar hun voorvader Semida. De Cheferieten, genoemd naar hun voorvader Chefer. Chefers zoon Selofchad had geen zonen. Dit zijn de namen van zijn dochters: Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa.
De 32.500 mannen die geteld werden in de tak van Efraïm, omvatten de volgende stammen, genoemd naar de zonen van Efraïm: de Sutalchieten, genoemd naar hun voorvader Sutelach. Onder deze stam viel de familie van de Eranieten, genoemd naar Eran, een zoon van Sutelach. De Bachrieten, genoemd naar hun voorvader Becher. De Tachanieten, genoemd naar hun voorvader Tachan.
38-41De stam van Benjamin: 45.600 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Benjamin: de Balieten, genoemd naar hun voorvader Bela. De families, genoemd naar de zonen van Bela, waren: de Ardieten, genoemd naar hun voorvader Ard. De Naämieten, genoemd naar hun voorvader Naäman. De Asbelieten, genoemd naar hun voorvader Asbel. De Achiramieten, genoemd naar hun voorvader Achiram. De Sufamieten, genoemd naar hun voorvader Sefufam. De Chufamieten, genoemd naar hun voorvader Chufam.
42-43 De stam van Dan: 64.400 mannen.
Deze stam omvatte slechts één familie, die van de Suchamieten, genoemd naar Sucham, de zoon van Dan.
44-47De stam van Aser: 53.400 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Aser: de Jimnaïeten, genoemd naar hun voorvader Jimna. De Jiswieten, genoemd naar hun voorvader Jiswi. De Beriïeten, genoemd naar hun voorvader Beria. De families die de namen van de zonen van Beria droegen, waren: de Cheberieten, genoemd naar hun voorvader Cheber. De Malkiëlieten, genoemd naar hun voorvader Malkiël. Aser had ook nog een dochter, genaamd Serach.
48-50De stam van Naftali: 45.400 mannen.
Tot deze stam behoorden de volgende families, genoemd naar de zonen van Naftali: de Jachseëlieten, genoemd naar hun voorvader Jachseël. De Gunieten, genoemd naar hun voorvader Guni. De Jisrieten, genoemd naar hun voorvader Jeser. De Sillemieten, genoemd naar hun voorvader Sillem.
51Zo kwam het totaal aantal inzetbare mannen van Israël op 601.730. 52-53 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Verdeel het land onder de stammen, in verhouding tot hun grootte. 54De grotere stammen krijgen meer land, de kleinere minder. 55-56 Laat de vertegenwoordigers van de grote stammen loten om de grote stukken land en laat de kleine stammen hetzelfde doen om de kleinere stukken.’
57Dit zijn de families van de Levieten die in de telling werden meegerekend: de Gersonieten, genoemd naar hun voorvader Gerson. De Kehatieten, genoemd naar hun voorvader Kehat. De Merarieten, genoemd naar hun voorvader Merari.
58-59 Dit zijn de families die voortkwamen uit de bovengenoemde families: de Libnieten, de Chebronieten, de Machlieten, de Musieten en de Korchieten.
Een van de nakomelingen van Levi was Jochebed. Zij trouwde met Amram, een nakomeling van Kehat. Zij waren de ouders van Aäron, Mozes en hun zuster Mirjam. 60Aärons kinderen waren Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar. 61Maar Nadab en Abihu stierven toen zij onheilig vuur aan de Here offerden.
62Het aantal Levieten bij de telling bedroeg 23.000, waarbij alle mannen van één maand en ouder werden meegerekend. Maar de Levieten telden niet mee bij het bepalen van het totaal aantal Israëlieten, want de Levieten kregen geen land.
63Dit waren de uitkomsten van de telling die werd gehouden door Mozes en de priester Eleazar, terwijl Israël tegenover Jericho verbleef, op de vlakten van Moab bij de Jordaan. 64-65 Onder dit aantal Israëlieten was er niet één die ook was geteld bij de vroegere telling in de Sinaï-woestijn! Want de mensen die indertijd werden geteld, waren gestorven zoals de Here had bevolen toen Hij van hen zei: ‘Zij zullen sterven in de woestijn.’ De enige uitzonderingen waren Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.
Al doilea recensământ al lui Israel
1După această urgie, Domnul le‑a vorbit lui Moise și preotului Elazar, fiul lui Aaron, zicând: 2„Faceți numărătoarea întregii comunități a fiilor lui Israel, potrivit caselor părinților lor, a fiecăruia din Israel, de la douăzeci de ani în sus, care este în stare să iasă la război.“
3Moise și preotul Elazar au vorbit poporului în câmpiile Moabului, lângă Iordan, în fața Ierihonului, zicând: 4„Faceți numărătoarea tuturor celor care au peste douăzeci de ani, așa cum Domnul le‑a poruncit lui Moise și fiilor lui Israel care au ieșit din țara Egiptului.“
5Ruben a fost întâiul născut al lui Israel. Fiii lui Ruben au fost:
prin Hanoh, clanul hanohiților;
prin Palu, clanul paluiților;
6prin Hețron, clanul hețroniților;
prin Carmi, clanul carmiților.
7Acestea alcătuiau clanurile rubeniților; au fost numărați patruzeci și trei de mii șapte sute treizeci de bărbați.
8Fiul lui Palu a fost Eliab. 9Fiii lui Eliab au fost: Nemuel, Datan și Abiram. Acest Datan și acest Abiram au fost cei chemați din comunitate, care s‑au răzvrătit împotriva lui Moise și împotriva lui Aaron, în comunitatea lui Korah, atunci când s‑au răzvrătit împotriva Domnului. 10Pământul și‑a deschis gura și i‑a înghițit împreună cu Korah, când focul a mistuit acea comunitate, în număr de două sute cincizeci de bărbați. Ei au slujit drept pildă pentru popor. 11Fiii lui Korah n‑au murit atunci.
12Urmașii lui Simeon, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Nemuel, clanul nemueliților;
prin Iamin, clanul iaminiților;
prin Iachin, clanul iachiniților;
13prin Zerah, clanul zerahiților;
prin Saul, clanul sauliților.
14Acestea alcătuiau clanurile simeoniților; au fost numărați douăzeci și două de mii două sute de bărbați.
15Urmașii lui Gad, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Țefon, clanul țefoniților;
prin Haghi, clanul haghiților;
prin Șuni, clanul șuniților;
16prin Ozni, clanul ozniților;
prin Eri, clanul eriților;
17prin Arodi, clanul arodiților;
prin Areli, clanul areliților.
18Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Gad; au fost numărați patruzeci de mii cinci sute de bărbați.
19Fiii lui Iuda au fost Er și Onan; dar atât Er, cât și Onan au murit în Canaan.
20Fiii lui Iuda, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Șela, clanul șelaniților;
prin Pereț, clanul perețiților;
prin Zerah, clanul zerahiților.
21Urmașii lui Pereț au fost:
prin Hețron, clanul hețroniților;
prin Hamul, clanul hamuliților.
22Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Iuda; au fost numărați șaptezeci și șase de mii cinci sute de bărbați.
23Urmașii lui Isahar, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Tola, clanul tolaiților;
prin Puia, clanul puiților;
24prin Iașub, clanul iașubiților;
prin Șimron, clanul șimroniților.
25Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Isahar; au fost numărați șaizeci și patru de mii trei sute de bărbați.
26Urmașii lui Zabulon, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Sered, clanul serediților;
prin Elon, clanul eloniților;
prin Iahleel, clanul iahleeliților.
27Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Zabulon; au fost numărați șaizeci de mii cinci sute de bărbați.
28Urmașii lui Iosif, potrivit clanurilor lor, erau: Manase și Efraim.
29Urmașii lui Manase au fost:
prin Machir, clanul machiriților (Machir a fost tatăl lui Ghilad);
prin Ghilad, clanul ghiladiților.
30Urmașii lui Ghilad au fost:
prin Iezer, clanul iezeriților;
prin Helek, clanul helekiților;
31prin Asriel, clanul asrieliților;
prin Șechem, clanul șechemiților;
32prin Șemida, clanul șemidaiților;
prin Hefer, clanul heferiților.
33(Țelofhad, fiul lui Hefer, nu a avut fii; el a avut doar fiice, ale căror nume erau: Mahla, Noa, Hogla, Milca și Tirța.)
34Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Manase; au fost numărați cincizeci și două de mii șapte sute de bărbați.
35Urmașii lui Efraim, potrivit clanurilor lor, au fost:
prin Șutelah, clanul șutelahiților;
prin Becher, clanul becheriților;
prin Tahan, clanul tahaniților.
36Urmașii lui Șutelah au fost:
prin Eran, clanul eraniților.
37Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Efraim; au fost numărați treizeci și două de mii cinci sute de bărbați.
Aceștia au fost urmașii lui Iosif, potrivit clanurilor lor.
38Urmașii lui Beniamin, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Bela, clanul belaiților;
prin Așbel, clanul așbelaiților;
prin Ahiram, clanul ahiramiților;
39prin Șufam, clanul șufamiților;
prin Hufam, clanul hufamiților.
40Urmașii lui Bela, prin Ard și Naaman, au fost:
prin Ard, clanul ardiților;
prin Naaman, clanul naamaniților.
41Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Beniamin; au fost numărați patruzeci și cinci de mii șase sute de bărbați.
42Fiii lui Dan, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Șuham, clanul șuhamiților.
Acestea erau clanurile lui Dan, potrivit clanurilor lor. 43Toți cei din clanurile șuhamiților au fost în număr de șaizeci și patru de mii patru sute de bărbați.
44Urmașii lui Așer, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Imna, clanul imniților;
prin Ișvi, clanul ișviților;
prin Beria, clanul beriților;
45iar prin urmașii lui Beria:
prin Heber, clanul heberiților;
prin Malchiel, clanul malchieliților.
46(Numele fiicei lui Așer era Serah.)
47Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Așer; au fost numărați cincizeci și trei de mii patru sute de bărbați.
48Urmașii lui Neftali, potrivit clanurilor lor, erau:
prin Iahțeel, clanul iahțeeliților;
prin Guni, clanul guniților;
49prin Iețer, clanul iețeriților;
prin Șilem, clanul șilemiților.
50Acestea alcătuiau clanurile urmașilor lui Neftali; au fost numărați patruzeci și cinci de mii patru sute de bărbați.
51Numărul fiilor lui Israel era de șase sute unu mii șapte sute treizeci.
52Domnul i‑a vorbit lui Moise, zicând: 53„Țara să le fie împărțită acestora ca moștenire, după numărul numelor. 54Astfel, celor care sunt mai mulți să le dai o moștenire mai mare, iar celor ce sunt mai puțini să le dai o moștenire mai mică. Fiecăruia să i se dea moștenirea, ținându‑se cont de numărul lor. 55Însă țara să fie împărțită prin sorți. O vor moșteni potrivit numelor semințiilor părinților lor. 56Moștenirea fiecăruia va fi împărțită între cei mulți și cei puțini, potrivit cu decizia sorților.“
57Iată leviții care au fost numărați potrivit clanurilor lor:
prin Gherșon, clanul gherșoniților;
prin Chehat, clanul chehatiților;
prin Merari, clanul merariților.
58Alte clanuri ale lui Levi:
clanul libniților,
clanul hebroniților,
clanul mahliților,
clanul mușiților,
clanul korahiților.
(Chehat a fost tatăl lui Amram. 59Soția lui Amram se numea Iochebed, o urmașă a lui Levi, născută în Egipt. Ea i‑a născut lui Amram pe Aaron, pe Moise și pe sora lor, Miriam. 60Lui Aaron i s‑au născut: Nadab și Abihu, Elazar și Itamar. 61Dar Nadab și Abihu au murit când au adus foc străin înaintea Domnului.)
62Toți bărbații leviți care au fost numărați de la vârsta de o lună în sus erau în număr de douăzeci și trei de mii. Ei nu au fost incluși în numărătoarea fiilor lui Israel, deoarece lor nu li s‑a dat moștenire printre fiii lui Israel.
63Aceștia sunt cei care au fost numărați de Moise și de preotul Elazar. Ei i‑au numărat pe fiii lui Israel în câmpiile Moabului, lângă Iordan, în fața Ierihonului. 64Niciunul dintre aceștia nu luaseră parte la numărătoarea fiilor lui Israel, făcută de Moise și de preotul Aaron în pustia Sinai. 65Căci Domnul le spusese: „Vor muri cu siguranță în pustie.“ Și niciunul dintre ei n‑a mai rămas, în afară de Caleb, fiul lui Iefune, și Iosua, fiul lui Nun.
