Verdriet om het volk
1Ik wilde wel dat mijn ogen fonteinen van tranen waren, dan zou ik dag en nacht huilen om de gesneuvelden van mijn volk!
2Och, kon ik maar weggaan, hen vergeten en in een hut in de woestijn gaan wonen, want het zijn allemaal echtbrekers en verraders. 3‘Zij buigen hun tongen als bogen om hun leugens als pijlen weg te schieten. Zij besturen het land onrechtvaardig en gaan van kwaad tot erger, zij geven niets om Mij,’ zegt de Here. 4‘Pas op voor uw buurman! Kijk uit voor uw broer! Zij geven niets om een ander en verspreiden gemene leugens. 5De ene vriend bedriegt de andere. Met geoefende tong leiden zij elkaar met leugens om de tuin en zij vermoeien zichzelf met al hun zonden. 6Zij bouwen hun huis op bedrog en weigeren Mij te erkennen,’ zegt de Here. 7Daarom zegt de Here van de hemelse legers: ‘Kijk, Ik zal hen smelten en hen zuiveren en testen als metaal. Wat kan Ik anders met hen doen? 8Want hun tongen zijn net dodelijke speren. Zij praten vriendelijk met hun naasten, terwijl zij van plan zijn hen te doden. 9Moet Ik hen voor zulke dingen niet straffen?’ vraagt de Here. ‘Moet Ik Mij niet wreken op een volk als dit? 10Treurend en huilend kijk Ik naar de bergen en weilanden, want die liggen er verlaten bij. Er is geen levende ziel meer te bekennen. Weg is het geloei van het vee, weg zijn de vogels en de wilde dieren. Ze zijn allemaal gevlucht. 11Ik zal van Jeruzalem één grote steenhoop maken, een schuilplaats voor de jakhalzen. De steden van Juda zullen er verlaten en levenloos bijliggen.’
12Wie is wijs genoeg om dit alles te begrijpen? Waar is Gods vertrouweling die dit allemaal kan uitleggen? Waarom is het land één wildernis waar niemand doorheen durft te reizen? 13‘Omdat,’ antwoordt de Here, ‘mijn volk mijn geboden heeft verlaten en mijn wetten niet heeft nageleefd. 14Ze deden hun eigen zin en vereerden verschillende afgoden, zoals de vaders hun kinderen leerden.’ 15Daarom zegt de Here, de God van Israël: ‘Kijk, Ik zal hun bitter voedsel te eten en vergif te drinken geven. 16Ik zal hen over de hele wereld verspreiden zodat zij vreemdelingen zijn in verre landen, en Ik zal hen met het zwaard achtervolgen tot Ik hen volledig heb vernietigd.’ 17-18 De Here van de hemelse legers zegt: ‘Snel, haal klaagvrouwen hier! Begin snel met uw rouwklachten, zodat onze tranen stromen. 19Hoor hoe Jeruzalem vertwijfeld huilt.’ Dit is het einde! Wat een schande! Wij moeten onze huizen en ons land verlaten, alles is totaal vernield! 20Luister naar de woorden van God, treurende vrouwen. Leer uw dochters te rouwen en leer het ook elkaar. 21Want door de ramen is de dood onze huizen binnengeslopen. Hij heeft de jeugd laten sterven, de kinderen op straat en de jonge mannen op de pleinen. 22‘Vertel hun dit,’ zegt de Here: ‘Lijken liggen als mest over de akkers verspreid, als schoven achter de maaier en niemand zal ze verzamelen.’
23De Here zegt: ‘Laat de wijze man niet pochen op zijn wijsheid, de sterke niet op zijn kracht en de rijke niet op zijn rijkdom. 24Laten zij zich er alleen op beroemen dat zij Mij werkelijk kennen. Dat zij weten dat Ik de Here ben, een God van liefde die de aarde rechtvaardig regeert, want in deze dingen heb Ik genoegen.’
25-26 ‘Er komt een tijd,’ zegt de Here, ‘dat Ik allen zal straffen die wel lichamelijk, maar niet geestelijk zijn besneden, de Egyptenaren, Edomieten, Ammonieten, Moabieten, Arabieren en ja, zelfs u, het volk van Juda. Want alle heidense volken zijn onbesneden. Maar, Israël, als u uw harten niet besnijdt door van Mij te houden, dan bent u in wezen aan hen gelijk.’
1I wish my head were a spring of water!
I wish my eyes were a fountain of tears!
I would weep day and night
for my people who have been killed.
2I wish I had somewhere to go in the desert
where a traveler could stay!
Then I could leave my people.
I could get away from them.
All of them commit adultery by worshiping other gods.
They aren’t faithful to the Lord.
3“They get ready to use
their tongues like bows,”
announces the Lord.
“Their mouths shoot out lies like arrows.
They tell lies to gain power in the land.
They go from one sin to another.
They do not pay any attention to me.
4Be on guard against your friends.
Do not trust the members of your own family.
Every one of them cheats.
Every friend tells lies.
5One friend cheats another.
No one tells the truth.
They have taught their tongues how to lie.
They wear themselves out sinning.
6Jeremiah, you live among people who tell lies.
When they lie, they refuse to pay any attention to me,”
announces the Lord.
7So the Lord who rules over all says,
“I will put them through the fire to test them.
What else can I do?
My people are so sinful!
8Their tongues are like deadly arrows.
They tell lies.
With their mouths all of them speak kindly to their neighbors.
But in their hearts they set traps for them.
9Shouldn’t I punish them for this?”
announces the Lord.
“Shouldn’t I pay back the nation
that does these things?”
10I will cry and mourn over the mountains.
I will sing a song of sadness about the desert grasslands.
They are dry and empty. No one travels through them.
The mooing of cattle isn’t heard there.
The birds have flown away.
All the animals are gone.
11The Lord says, “I will knock down all of Jerusalem’s buildings.
I will make it a home for wild dogs.
The towns of Judah will be completely destroyed.
No one will be able to live in them.”
12Who is wise enough to understand these things? Who has been taught by the Lord? Who can explain them? Why has the land been destroyed so completely? Why has it become like a desert that no one can go across?
13The Lord answered me, “Because my people have turned away from my law. I gave it to them. But they have not kept it. They have not obeyed me. 14Instead, they have done what their stubborn hearts wanted them to do. They have worshiped the gods that are named Baal. They have done what their people have taught them to do through the years.” 15So now the Lord who rules over all speaks. He is the God of Israel. He says, “I will make these people eat bitter food. I will make them drink poisoned water. 16I will scatter them among the nations. They and their people before them didn’t know about these nations. With swords I will chase these people. I will hunt them down until I have destroyed them.”
17The Lord rules over all. He says,
“Here is something I want you to think about.
Send for the women who mourn for the dead.
Send for the most skilled among them.”
18Let them come quickly
and weep for us.
Let them cry until tears flow from our eyes.
Let them weep until water pours out of our eyes.
19People are heard weeping in Zion.
They are saying, “We are destroyed!
We are filled with shame!
We must leave our land.
Our houses have been torn down.”
20You women, hear the Lord’s message.
Listen to what he’s saying.
Teach your daughters how to mourn for the dead.
Teach one another a song of sadness.
21Death has climbed in through our windows.
It has entered our forts.
Death has removed the children from the streets.
It has taken the young men out of the market.
22Say, “The Lord announces,
“ ‘Dead bodies will be like human waste
lying in the open fields.
They will lie there like grain
that is cut down at harvest time.
No one will gather them up.’ ”
23The Lord says,
“Do not let wise people brag about how wise they are.
Do not let strong people boast about how strong they are.
Do not let rich people brag about how rich they are.
24But here is what the one who brags should boast about.
They should brag that they have the understanding to know me.
I want them to know that I am the Lord.
No matter what I do on earth, I am always kind, fair and right.
And I take delight in this,”
announces the Lord.
25“The days are coming when I will judge people,” announces the Lord. “I will punish all those who are circumcised only in their bodies. 26That includes the people of Egypt, Judah, Edom, Ammon and Moab. It also includes all those who live in the desert in places far away. None of the people in these nations is really circumcised. And not even the people of Israel are circumcised in their hearts.”
