Gods boosheid over Israël
1Wanneer Israël vroeger sprak, beefden de volken van angst, want Israël was een dappere held. Maar de Israëlieten gingen Baäl aanbidden en hun vonnis was geveld. 2En ook nu nog blijven zij voortdurend zondigen. Zij gieten zilveren afgodsbeelden, gemaakt door kundige edelsmeden. ‘Offer hieraan!’ zeggen zij en zij kussen deze kalveren. 3Daarom zullen zij verdwijnen als de ochtendmist, als dauw die in alle vroegte verdampt, als kaf dat wordt weggeblazen door de wind, als rook die het raam uitvliegt.
4‘Ik alleen ben de Here, uw God, al vanaf de tijd waarin Ik u uit Egypte heb geleid. U hebt geen andere God dan Mij en er is geen andere verlosser. 5Ik heb voor u gezorgd in de dorre, droge woestijn. 6Maar toen u uw buik had volgegeten, werd u trots en vergat Mij. 7Daarom zal Ik Mij als een leeuw op u storten. Of Ik ga als een panter aan de kant van de weg op de loer liggen. 8Ik zal u aanvallen als een berin die van haar jongen is beroofd en u aan stukken scheuren en verslinden als een leeuw. 9O Israël, als Ik u vernietig, wie kan u dan nog redden? 10Waar is uw koning? Waarom roept u hem niet te hulp? Waar zijn alle leiders van het land? Vroeger riep u: “Geef ons een koning en regeringsleiders!” Waar zijn zij nu? 11In mijn woede gaf Ik u koningen en nam hen uit boosheid weer weg. 12Israëls zonden zijn geoogst en opgeslagen tot het moment van het vonnis. 13Hij mag opnieuw worden geboren, maar is als een kind dat liever in de moederschoot blijft. Wat dwaas en onverstandig! 14Zou Ik hem verlossen uit het dodenrijk of loskopen van de dood? Dood, waar zijn uw verschrikkingen? Dodenrijk, wat voor kwaad kunt u nog doen? Ik ken geen medelijden meer. 15Hij werd de vruchtbaarste onder zijn broeders genoemd, maar de oostenwind, de wind van de Here, zal hard over hem waaien en zijn land verwoesten. Zijn bronnen zullen opdrogen en de oases verdorren, hij zal sterven van dorst.’
The Lord Is Angry With Israel
1When the tribe of Ephraim spoke,
the other tribes trembled with fear.
Ephraim was honored in Israel.
But its people sinned by worshiping Baal.
So they were as good as dead.
2Now they sin more and more.
They use their silver
to make statues of gods for themselves.
The statues come from their own clever ideas.
Skilled workers make all of them.
The people pray to these gods.
They offer human sacrifices to them.
They kiss the gods that look like calves.
3So these people will vanish like the morning mist.
They will soon disappear like the early dew.
They will be like straw
that the wind blows around on a threshing floor.
They will be like smoke
that escapes through a window.
4The Lord says,
“People of Israel, I have been the Lord your God
ever since you came out of Egypt.
You must not worship any god but me.
You must not have any savior except me.
5I took care of you in the desert.
It was a land of burning heat.
6I fed them until they were satisfied.
Then they became proud.
They forgot all about me.
7So I will leap on them like a lion.
I will hide and wait
beside the road like a leopard.
8I will attack them like a bear
that is robbed of her cubs.
I will rip them wide open.
Like a lion I will eat them up.
Like a wild animal I will tear them apart.
9“Israel, you will be destroyed.
I helped you. But you turned against me.
10Where is your king?
Wasn’t he supposed to save you?
Where are the rulers in all your towns?
You said, ‘Give us a king and princes.’
11So I became angry and gave you a king.
Then I took him away from you.
12Ephraim’s guilt is piling up.
I am keeping a record of all their sins.
13They will suffer pain like a woman having a baby.
They are like foolish children.
It is time for them to be born.
But they don’t have the sense to come out of their mother’s body.
14“I will set these people free from the power of the grave.
I will save them from death.
Death, where are your plagues?
Grave, where is your power to destroy?
“I will no longer pity Ephraim.
15Even though they are doing well among the other tribes,
trouble will come to them.
I will send a hot and dry wind from the east.
It will blow in from the desert.
Their springs will not have any water.
Their wells will dry up.
All their treasures
will be taken out of their storerooms.
16The people of Samaria must pay for their sins.
They have refused to obey me.
They will be killed by swords.
Their little children will be smashed on the ground.
Their pregnant women will be ripped wide open.”
