De valse glorie van Israël
1Wee de mensen die zorgeloos in Jeruzalem en Samaria leven, die beroemd zijn en vereerd worden door het volk van Israël. 2Ga maar eens naar Kalne en kijk wat daar is gebeurd, ga daarna naar het grote Hamath en vandaar naar het lager gelegen Gath in het land van de Filistijnen. Eens waren zij beter en groter dan u, maar kijk eens wat er nu van hen is geworden. 3U wilt niet denken aan de straf die u te wachten staat, maar u brengt door uw daden de dag van het oordeel alleen maar dichterbij. 4U ligt omringd door luxe op ivoren banken en eet het vlees van de malste lammeren en de beste kalveren. 5U zingt nietszeggende liedjes bij de muziek van de harp en denkt dat u net zulke goede muzikanten bent als koning David was. 6U drinkt liters wijn en smeert zoetgeurende zalven op uw lichaam, zonder er bij stil te staan dat het rijk op instorten staat. 7Daarom zult u tot de eerste ballingen behoren, plotseling zal er een einde komen aan uw mooie leventje.
8De Oppermachtige Here, de God van de hemelse legers, heeft bij zijn eigen naam gezworen: ‘Ik walg van de trotse en valse glorie van Israël en haat haar prachtige huizen. Ik zal deze stad en alles wat zich erin bevindt, aan haar vijanden in handen geven.’ 9Ook al zijn er nog maar tien van hen over of staat nog maar één huis overeind, dan zullen die ook nog verdwijnen. 10Iemands oom zal als enige overblijven om hem te begraven of te verbranden. Als hij naar binnen gaat om zijn lijk uit het huis te halen, zal hij de andere overlevende daar vragen: ‘Zijn er nog meer overlevenden bij u?’ Het antwoord zal luiden: ‘Nee,’ en hij zal daaraan toevoegen: ‘Sst… noem de naam van de Here niet. Hij zou je eens kunnen horen.’ 11Want de Here beval dit: ‘Alle huizen, groot en klein, zullen met de grond worden gelijkgemaakt. 12Kunnen paarden op de rotsen rennen? Kunnen runderen de zee ploegen? Dat klinkt dom, maar het is net zo dom dat u een loopje neemt met het recht en dat u alles wat goed en juist moet zijn, verzuurt en vergiftigt. 13Het is dom u te verheugen over uw grootheid, terwijl u helemaal niets voorstelt! En trots te zijn op uw eigen nietige kracht! 14Israël, Ik zal een land op u afsturen dat u van uw noordelijke grens tot uw uiterste zuidpunt zwaar zal onderdrukken, overal, van Hamath tot aan de beek van Araba,’ zegt de Here, de God van de hemelse legers.
Luxe et insouciance
1Malheur à vous ╵qui vivez bien tranquilles dans Sion,
et vous qui vous croyez ╵bien en sécurité ╵sur la montagne ╵de Samarie !
Oui, vous les grands ╵de la première des nations,
vous tous vers qui accourt ╵la communauté d’Israël !
2Rendez-vous à Kalné6.2 Au bord du Tigre., ╵pour voir ce qui s’y est passé.
Puis, de là, rendez-vous ╵à Hamath, la grande cité6.2 En Syrie, autrefois capitale d’un état puissant, conquise par Jéroboam (2 R 14.25, 28)..
Puis descendez à Gath6.2 Voir 1.8 et note., ╵la ville philistine.
Constatez si ces villes ╵sont en meilleur état ╵que ces royaumes-ci
ou si leur territoire ╵est plus grand que le vôtre.
3Or le jour du malheur, ╵vous pensez l’éloigner,
mais vous vous attirez ╵un règne de violence.
4Vous voilà allongés ╵sur des lits incrustés d’ivoire,
vous vous vautrez ╵sur des divans.
Vous mangez des béliers ╵choisis dans le troupeau,
des veaux de premier choix ╵pris dans l’étable.
5Vous qui chantez ╵au son du luth,
qui composez comme David ╵pour vos instruments de musique6.5 Autre traduction : qui inventez, comme David, des instruments de musique.,
6vous buvez votre vin ╵à pleines coupes
et vous oignez vos têtes ╵de parfums raffinés.
Mais la destruction qui menace ╵tout le royaume de Joseph ╵ne vous affecte pas.
7C’est pourquoi vous irez en tête ╵des déportés,
et c’en sera fini ╵des banquets des fêtards ╵vautrés sur leurs divans.
Samarie sera détruite
8Le Seigneur, l’Eternel, ╵l’a juré par lui-même
– c’est là ce que déclare l’Eternel, ╵Dieu des armées célestes :
J’ai en horreur ╵ce qui fait l’orgueil de Jacob
et je hais ses palais,
je livrerai la ville ╵et ce qu’elle contient.
9Si, dans une maison, il subsiste dix hommes, eh bien, ils périront. 10Quand le parent d’un défunt emportera de la maison le mort pour le brûler, il demandera à celui qui se trouve au fond du logis : Quelqu’un d’autre est-il encore avec toi ?
Celui-ci répondra : Il n’y a plus personne.
Et l’on dira : Silence ! Car il n’y a pas lieu d’invoquer l’Eternel.
11L’Eternel va donner des ordres :
les grandes maisons, il les frappera ╵pour en faire un tas de gravats,
puis les petites, ╵pour y ouvrir des brèches.
12A-t-on vu des chevaux ╵galoper sur le roc ?
Laboure-t-on la mer6.12 Laboure-t-on la mer: cette traduction suppose une légère modification du texte hébreu traditionnel qui porte : (Y) laboure-t-on. avec des bœufs ?
Mais vous, vous changez le droit en poison,
le fruit de la justice ╵en de l’absinthe amère.
13Vous vous réjouissez ╵d’avoir pris Lo-Debar,
vous dites : N’est-ce pas ╵grâce à notre puissance
que nous avons pris Qarnaïm6.13 Lo-Debar et Qarnaïm: deux villes situées à l’est du Jourdain (Gn 14.5 ; 2 S 9.4), reconquises sur les Syriens par Joas (2 R 10.32-33 ; 13.25) ; elles seront reprises par les Assyriens (v. 14 ; 2 R 15.29). Le prophète joue à nouveau sur le sens des noms de ces deux villes (voir 5.5 et note) qui signifient : néant et puissance. ?
14Voici ce que déclare ╵l’Eternel, le Dieu des armées célestes :
O communauté d’Israël, ╵je vais susciter contre vous
une nation qui vous opprimera ╵depuis Lebo-Hamath
et jusqu’au torrent de la Araba6.14 C’est-à-dire de la limite nord (Jos 13.5) à la frontière sud du royaume d’Israël, près de la mer Morte..
