In de laatste dagen
1Je moet goed weten dat wanneer de laatste dagen van deze wereld aanbreken, er zware tijden komen. 2Want de mensen zullen alleen van zichzelf en van hun geld houden, ze zullen verwaand en hoogmoedig zijn, ze zullen God belachelijk maken en hun ouders ongehoorzaam zijn, ze zullen ondankbaar en door-en-door slecht zijn. 3Ze zullen harteloos en koppig zijn, roddelen, ruzie maken en een lage moraal hebben. Ze zullen bruut en wreed zijn en met goede mensen spotten. 4Ze zullen hun vrienden verraden, ze zullen roekeloos en opgeblazen zijn en liever hun driften volgen dan God aanbidden. 5Ze zullen in uiterlijkheden wel godsdienstig doen, maar de kern van het goede nieuws afwijzen. Houd zulke mensen op een afstand. 6Zij zijn van het soort dat listig het huis van andere mensen binnendringt en vrouwen inpalmt die zondigen en zich door hun begeerte laten beheersen. 7Zulke vrouwen lopen altijd achter nieuwe leraren aan, zonder ooit de waarheid te aanvaarden. 8En die leraren verzetten zich net zo hard tegen de waarheid als Jannes en Jambres, die zich tegen Mozes verzetten. Hun gedachten zijn onzuiver, verwrongen en verward, en zij hebben zich van het geloof afgewend. 9Maar zij kunnen daar niet altijd mee doorgaan. Op een dag zal hun dwaasheid aan het licht komen, net als de zonde van Jannes en Jambres.
10Jij echter hebt precies mijn lessen opgevolgd, mijn manier van leven, het doel dat mij voor ogen stond, mijn geloof, mijn geduld, mijn liefde voor de mensen en mijn doorzettingsvermogen. 11Je weet hoeveel moeilijkheden ik heb gehad bij de prediking van het goede nieuws. Jij weet wat mij allemaal is aangedaan toen ik Antiochië, Ikonium en Lystra bezocht, maar ik ben door alles heengekomen en de Here heeft mij steeds weer gered. 12Ja, het is nu eenmaal zo dat wie werkelijk één met Jezus Christus willen blijven, het zwaar te verduren krijgen van de mensen die Hem haten. 13De slechte mensen en de valse leraren zullen steeds slechter worden en velen misleiden, zijzelf worden op hun beurt misleid door de duivel.
14Maar jij moet blijven geloven wat je is geleerd. Je weet dat het allemaal waar is, omdat je weet dat je ons kunt vertrouwen. Wij hebben het jou immers geleerd? 15Jij hebt van jongsaf aan geleerd wat er in de Boeken staat, die je het inzicht geven hoe je gered kunt worden door het geloof in Christus Jezus. 16Alles in de Boeken is door God geïnspireerd en is nuttig om ons de waarheid te leren en ons te wijzen op wat er aan ons leven en geloof nog mankeert, het zet ons leven op orde en helpt ons in te zien wat juist en goed is. 17Zo maakt God ons klaar, opdat Hij ons voor elk goed werk kan gebruiken.
Les périls à venir
1Sache bien que dans la période finale de l’histoire, les temps seront difficiles. 2Les hommes seront égoïstes, avides d’argent, vantards et prétentieux. Ils parleront de Dieu d’une manière injurieuse et n’auront pas d’égards pour leurs parents. Ils seront ingrats, dépourvus de respect pour ce qui est sacré, 3sans cœur, sans pitié, calomniateurs, incapables de se maîtriser, cruels, ennemis du bien ; 4emportés par leurs passions et enflés d’orgueil, ils seront prêts à toutes les trahisons. Ils aimeront le plaisir plutôt que Dieu. 5Certes, ils resteront attachés aux pratiques extérieures de la piété mais, en réalité, ils ne voudront rien savoir de ce qui en fait la force. Détourne-toi de ces gens-là !
6Certains d’entre eux s’introduisent dans les familles pour envoûter les femmes instables, chargées de péchés, et entraînées par toutes sortes de désirs. 7Elles veulent toujours en savoir plus, mais ne sont jamais capables de parvenir à une pleine connaissance de la vérité.
8De même qu’autrefois Jannès et Jambrès3.8 Noms donnés par la tradition juive aux magiciens égyptiens qui s’étaient opposés à Moïse (Ex 7.11, 12). s’opposèrent à Moïse, de même ces hommes-là s’opposent à la vérité. Ils ont l’intelligence faussée et sont disqualifiés en ce qui concerne la foi. 9Mais leur succès sera de courte durée, car leur folie éclatera aux yeux de tous, comme ce fut le cas jadis pour ces deux hommes.
Reste attaché à ce que tu as appris !
10Mais toi, tu as pu m’observer dans mon enseignement, ma conduite, mes projets, ma foi, ma patience, mon amour, mon endurance. 11Tu as pu voir quelles persécutions et quelles souffrances j’ai endurées à Antioche, à Iconium et à Lystres3.11 Antioche de Pisidie (Ac 13.50), Iconium (Ac 14.5), Lystres (Ac 14.19).. Quelles persécutions, en effet, n’ai-je pas subies ! Et chaque fois, le Seigneur m’en a délivré.
12En fait, tous ceux qui sont décidés à vivre dans la piété par leur union avec Jésus-Christ connaîtront la persécution. 13Mais les hommes méchants et les charlatans s’enfonceront de plus en plus dans le mal, trompant les autres, et trompés eux-mêmes.
14Pour toi, reste attaché à tout ce que tu as appris et reçu avec une entière conviction. Tu sais de qui3.14 En grec, le pronom rendu par qui est au pluriel dans la plupart des manuscrits, au singulier dans quelques-uns. Dans ce dernier cas, c’est de Paul qu’il s’agit. Le pronom pluriel se réfère à Loïs et Eunice qui ont initié Timothée à la connaissance des Ecritures (1.5), mais sans doute aussi à Paul, dans la ligne du verset 10. tu l’as appris 15et que, depuis ton enfance, tu connais les Saintes Ecritures ; elles peuvent te donner la vraie sagesse, qui conduit au salut par la foi en Jésus-Christ.
16Car toute l’Ecriture est inspirée de Dieu et utile pour enseigner, réfuter, redresser et apprendre à mener une vie conforme à ce qui est juste. 17Ainsi, l’homme de Dieu se trouve parfaitement préparé et équipé pour accomplir toute œuvre bonne.
