1 Koningen 8 – HTB & LCB

Het Boek

1 Koningen 8:1-66

De ark in het Heilige der Heiligen

1Salomo riep alle leiders van Israël—de stamhoofden en familiehoofden—naar Jeruzalem om er getuige van te zijn hoe de ark van het verbond van de Here vanuit het heiligdom in Sion, de Stad van David, naar de tempel werd overgebracht. 2Deze feestelijke gebeurtenis had plaats in de tijd van het Loofhuttenfeest, in de zevende maand. 3-4 Toen alle leiders van het volk Israël aanwezig waren, droegen de priesters de ark van de Here naar de tempel, samen met alle heilige voorwerpen uit de tabernakel. 5Koning Salomo en alle andere mensen kwamen voor de ark bij elkaar en offerden een ontelbaar aantal schapen en runderen. 6Daarna droegen de priesters de ark het Heilige der Heiligen binnen en zetten hem neer onder de vleugels van de engelen. 7Die engelen waren zo gemaakt dat hun vleugels zich uitstrekten over de plaats waar de ark zou komen te staan, hun vleugels overschaduwden dus de ark en zijn draagstokken. 8Die stokken waren zo lang dat zij terzijde van de engelen uitstaken en vanuit de andere kamer te zien waren. Vanuit de buitenste voorhof kon men ze echter niet zien. Zij bleven daar liggen tot op de dag van vandaag. 9Er lag in die tijd niets in de ark dan de twee stenen plaquettes die Mozes erin had gelegd toen de Here bij de berg Horeb zijn verbond had gesloten met het volk Israël, na het vertrek uit Egypte.

10Terwijl de priesters terugkeerden uit het binnenste heiligdom, vulde een heldere wolk de tempel 11en daardoor konden de priesters niet meer de tempel in om er hun diensten te verrichten. De heerlijkheid en glorie van de Here vulde het hele gebouw.

12Toen riep koning Salomo de Here aan met de volgende woorden: ‘De Here heeft gezegd dat Hij in de dichte wolk zou wonen. 13Maar, Here, ik heb op aarde een prachtig huis voor U gebouwd. Een plaats waar U voor altijd kunt verblijven.’ 14De koning draaide zich om naar de mensen die om hem heen stonden en zegende hen. 15‘Gezegend zij de Here, de God van Israël,’ zei hij, ‘die vandaag heeft gedaan wat Hij mijn vader David had beloofd. 16Want Hij zei tegen hem: “Toen Ik mijn volk uit Egypte haalde, wees Ik geen plaats aan voor mijn tempel, maar Ik wees wel een man aan als leider van mijn volk.” 17Die man was mijn vader David. Hij had altijd al de wens een tempel te bouwen voor de Here, de God van Israël. 18Maar de Here zei tegen mijn vader David: “U hebt er goed aan gedaan dat u van plan was een tempel te bouwen voor mijn naam. 19Toch mag u die tempel niet bouwen, maar uw zoon zal dat doen.” 20Nu is de Here zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de Here, de God van Israël. 21En in die tempel heb ik een plaats bestemd voor de ark waarin het verbond rust dat de Here met onze voorouders sloot, toen Hij hen uit het land Egypte bevrijdde.’

Salomo draagt de tempel op aan God

22Terwijl de mensen toekeken, ging Salomo voor het altaar van de Here staan, spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: 23‘O Here, God van Israël, er is geen God zoals U in de hemel of op aarde, want U bent liefdevol en trouw en U houdt uw beloften aan uw volk als het uw wil doet. 24Vandaag bent U de belofte aan mijn vader David nagekomen, die uw dienaar was. Wat uw mond heeft gesproken, heeft uw hand in vervulling laten gaan. Dat hebben wij vandaag kunnen zien. 25En, Here, God van Israël, vervul nu ook uw verdere beloften aan David: dat van zijn nakomelingen altijd één op de troon van Israël zal zitten, zolang zij uw wegen volgen en hun best doen uw wil te doen. 26Ja, God van Israël, vervul ook deze belofte die U mijn vader David hebt gedaan. 27Is het echt wel mogelijk dat U op aarde zou willen wonen? Zelfs de hoogste hemelen kunnen U niet bevatten, laat staan deze tempel die ik heb gebouwd. 28Hoor nu mijn gebed en luister naar mijn smeken, Here, mijn God. Beantwoord mijn roepen en luister naar het gebed van uw dienaar. 29Waak alstublieft dag en nacht over deze tempel, deze plaats waarin U, zoals U hebt beloofd, zult wonen om naar mij te luisteren wanneer ik tot U bid. 30Luister naar elke smeekbede van het volk Israël wanneer de mensen naar deze plaats komen om te bidden. Ja, luister vanuit de hemel, waar U woont en als U het hoort, vergeeft U dan alstublieft. 31Als een man wordt beschuldigd van een misdaad en hier, staande voor uw altaar, zweert dat hij het niet heeft gedaan, 32luister dan vanuit de hemel naar hem en doe wat juist is: geef de schuldige zijn verdiende loon en beloon de oprechte naar zijn verdienste. 33-34 En als uw onderdanen zondigen en hun vijanden verslaan hen, luister dan vanuit de hemel naar hen en vergeef hen als zij zich willen bekeren en opnieuw belijden dat U hun God bent. Breng hen dan terug naar dit land dat U hun voorouders hebt gegeven.

35-36 Als de hemelen zijn gesloten en er geen regen valt wegens hun zonde, luister dan vanuit de hemel en vergeef hen als zij op deze plaats bidden en uw naam aanroepen. Help hen dan om—nadat U hen hebt gestraft—de goede wegen te bewandelen en stuur regen naar het land dat U uw volk hebt gegeven.

37Als in het land hongersnood heerst of het wordt getroffen door plantenziekten of schadelijke insecten, zoals sprinkhanen of kevers, of als Israëls vijanden haar steden belegeren of als de mensen lijden onder een epidemie of een plaag—of wat voor problemen ook maar— 38-39 luister dan als zij hun zonde beseffen en bij deze tempel bidden, luister vanuit de hemel, vergeef en antwoord hen die een eerlijke bekentenis hebben afgelegd. U kent immers ieders hart. 40Op die manier zullen zij leren ontzag voor U te hebben, terwijl zij wonen in dit land dat U hun voorouders gaf.

41-42 En als buitenlanders uw naam horen noemen en uit verre landen komen om U te aanbidden (want zij zullen horen vertellen over uw grote naam en machtige wonderen) en bij deze tempel te bidden, 43luister dan naar hen vanuit de hemel en geef antwoord op hun gebeden. Alle volken van de aarde zullen uw naam kennen en ontzag voor U hebben, net als uw volk Israël, en de hele wereld zal weten dat U in deze tempel in ons midden bent.

44Als U uw volk laat vechten tegen zijn vijanden en het bidt tot U, terwijl zijn blik gericht is naar uw uitverkoren stad Jeruzalem en naar deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 45luister dan naar zijn gebed en help het.

46Als zij tegen U zondigen (en wie doet dat niet?) en U boos op hen wordt en toelaat dat hun vijanden hen als gevangenen wegleiden naar een ander land, dichtbij of veraf, 47en als zij daar beseffen wat zij hebben gedaan en U roepen met de woorden: “Wij hebben gezondigd, wij hebben het helemaal verkeerd gedaan,” 48als zij eerlijk naar U terugkeren en bidden in de richting van de stad Jeruzalem die U hebt gekozen en in de richting van deze tempel die ik voor uw naam heb gebouwd, 49luister dan naar hun bidden en smeken vanuit de hemel waar U woont en kom hen te hulp. 50Vergeef uw onderdanen al hun slechte daden waarmee zij tegen U zondigen en laten hun overwinnaars goed voor hen zijn. 51Want zij zijn uw volk, uw erfdeel, dat U bevrijdde uit de Egyptische oven. 52Mogen uw ogen geopend zijn en uw oren luisteren naar hun smeekbeden. O Here, luister naar hen en geef antwoord als zij tot U roepen. 53Want, Here God, toen U onze voorouders uit Egypte bevrijdde, hebt U door uw dienaar Mozes gezegd dat U uit alle volken op aarde Israël had uitgekozen om uw eigen volk te zijn.’

54-55 Salomo zat geknield met zijn handen uitgestrekt naar de hemel. Na zijn gebed stond hij op uit zijn geknielde houding voor het altaar van de Here en sprak luid de volgende zegen uit over het volk van Israël: 56‘Gezegend zij de Here, die zijn belofte heeft gehouden en zijn volk Israël rust heeft gegeven. Elk woord van zijn beloften die zijn dienaar Mozes afkondigde, is waarheid geworden. 57Moge de Here, onze God, met ons zijn zoals Hij met onze voorouders was, moge Hij ons nooit verlaten. 58Moge Hij ons het verlangen geven in alles zijn wil te doen en alle geboden en aanwijzingen te gehoorzamen die Hij onze voorouders heeft gegeven. 59En mogen deze woorden van mijn gebed de Here dag en nacht voor ogen staan, zodat Hij mij en heel Israël helpt en geeft wat wij dagelijks nodig hebben. 60Mogen de volken over de hele aarde weten dat de Here God is en dat geen enkele andere God bestaat. 61O mijn volk, leid een goed en oprecht leven voor de Here, onze God. Gehoorzaam altijd zijn wetten en geboden, net zoals u momenteel doet.’

62-63 Daarna wijdden de koning en alle aanwezigen de tempel in door het brengen van vredeoffers aan de Here, in totaal tweeëntwintigduizend runderen en honderdtwintigduizend schapen! 64Als tijdelijke maatregel heiligde de koning de hof vóór de tempel voor het brengen van brandoffers, spijsoffers en het vet van de vredeoffers, want het koperen altaar was te klein om zoveel offers ineens te verwerken.

65Voor deze gelegenheid vierden Salomo en het hele volk Israël veertien dagen lang feest en uit het hele land kwamen grote groepen mensen naar Jeruzalem, vanaf de Hamatpas in het noorden tot de beek bij de grens met Egypte. 66Na afloop stuurde Salomo de mensen terug naar huis.

Zij waren blij met de goedheid die de Here had getoond aan zijn dienaar David en het volk Israël. En bij hun afscheid zegenden zij de koning.

Luganda Contemporary Bible

1 Bassekabaka 8:1-66

Essanduuko ya Mukama Ereetebwa mu Yeekaalu

18:1 a Kbl 7:2 b 2Sa 6:17 c 2Sa 5:7Awo Sulemaani n’ayita abakadde ba Isirayiri, n’abakulu b’ebika bonna, n’abaami b’ennyumba za Isirayiri bonna, okuggya essanduuko ey’endagaano ya Mukama mu Sayuuni ekibuga kya Dawudi, okugireeta e Yerusaalemi. 28:2 a 2By 7:8 b Lv 23:34Bonna ne bakuŋŋaanira ewa Kabaka Sulemaani ku mbaga mu mwezi ogwa Esanimu8:2 Esanimu Omwezi gwa Esanimu ly’ebbanga wakati wa Sebutemba ne Okitobba. gwe mwezi ogw’omusanvu.

38:3 Kbl 7:9; Yos 3:3Abakadde bonna aba Isirayiri bwe baatuuka, bakabona ne basitula essanduuko, 48:4 1Bk 3:4; 2By 1:3ne bagireeta, ne baleeterako n’Eweema ey’Okukuŋŋaanirangamu n’ebintu byonna ebitukuvu ebyalimu. 58:5 2Sa 6:13Bakabona n’Abaleevi ne babisitula, Kabaka Sulemaani n’abo abaali awamu naye, n’eggwanga lyonna erya Isirayiri eryali liri naye mu maaso g’essanduuko, ne bawaayo ebiweebwayo ebya ssaddaaka eby’endiga, n’ente, ebitaamanyibwa muwendo.

68:6 a 2Sa 6:17 b 1Bk 6:19, 27Bakabona ne bayingiza essanduuko ey’endagaano ya Mukama mu kifo kyayo, mu kisenge eky’omunda, mu Kifo Ekitukuvu Ennyo, wansi w’ebiwaawaatiro bya bakerubi. 7Ebiwaawaatiro bya bakerubi byali byanjuluze ku kifo essanduuko we yateekebwa, ne bibikka ku ssanduuko ne ku misituliro gyayo. 88:8 Kuv 25:13-15Emisituliro gino gyali miwanvu nnyo nga n’okulabika girabikira mu kifo ekitukuvu mu maaso g’ekisenge ekitukuvu ennyo, naye nga tegirabika okuva ebweru; era gikyaliyo ne leero. 98:9 Kuv 24:7-8; 25:21; 40:20; Ma 10:2-5; Beb 9:4Temwali kintu mu ssanduuko okuggyako ebipande ebibiri eby’amayinja Musa bye yateekamu e Kolebu, Mukama bwe yalagaana endagaano n’abaana ba Isirayiri, nga bavudde mu nsi y’e Misiri.

108:10 Kuv 40:34-35; 2By 7:1-2Awo bakabona bwe baava mu kifo ekitukuvu, ekire ne kibuna yeekaalu ya Mukama, 11bakabona n’okuyinza ne batayinza kuweereza olw’ekire, kubanga ekitiibwa kya Mukama kyali kibunye mu yeekaalu.

128:12 Zab 18:11; 97:2Awo Sulemaani n’agamba nti, “Mukama yayogera nti anaabeeranga mu kire ekikutte. 138:13 Kuv 15:17; 2Sa 7:13; Zab 132:13Nkuzimbidde yeekaalu ey’ekitiibwa, ekifo ky’onoobeerangamu emirembe gyonna.”

148:14 2Sa 6:18Ekibiina kyonna ekya Isirayiri bwe kyali kiyimiridde awo, kabaka n’abakyukira n’abasabira omukisa. 158:15 2Sa 7:12-13; 1By 29:10, 20; Nek 9:5; Luk 1:68N’ayogera nti,

Mukama yeebazibwe, Katonda wa Isirayiri, atuukirizza n’omukono gwe bye yasuubiza Dawudi kitange ne bye yayogerera mu ye. 168:16 a Ma 12:5 b 1Sa 16:1 c 2Sa 7:4-6, 8Yayogera nti, ‘Okuva ku lunaku lwe naggyirako abantu bange Isirayiri mu Misiri, seerobozanga kibuga na kimu mu bika byonna ebya Isirayiri okuzimbamu yeekaalu, naye neeroboza Dawudi okufuga abantu bange Isirayiri.’

178:17 2Sa 7:2; 1By 17:1“Era kyali mu mutima gwa Dawudi kitange okuzimbira erinnya lya Mukama, Katonda wa Isirayiri yeekaalu. 18Naye Mukama n’agamba Dawudi kitange nti, ‘Kubanga kyali mu mutima gwo okuzimbira erinnya lyange eyeekaalu, walowooza bulungi. 198:19 a 2Sa 7:5 b 2Sa 7:13; 1Bk 5:3, 5Naye si ggwe olinzimbira yeekaalu, mutabani wo alikuzaalirwa, ow’omusaayi gwo yennyini, y’alizimbira erinnya lyange eyeekaalu.’

208:20 1By 28:6Mukama atuukirizza kye yasuubiza, ne nsikira Dawudi kitange, n’okutuula ne ntuula ku ntebe ey’obwakabaka bwa Isirayiri, nga Mukama bwe yasuubiza, era nzimbidde erinnya lya Mukama Katonda wa Isirayiri eyeekaalu. 21Ntaddewo ekifo ky’essanduuko, omuli endagaano ya Mukama gye yakola ne bajjajjaffe, ng’abaggya mu nsi y’e Misiri.”

Okusaba kwa Sulemaani okw’Okuwaayo Yeekaalu eri Mukama

228:22 Kuv 9:29; Ezr 9:5Awo Sulemaani n’ayimirira mu maaso g’ekyoto kya Mukama ekibiina kyonna ekya Isirayiri nga kiraba, n’ayanjuluza emikono gye eri eggulu, 238:23 a 1Sa 2:2; 2Sa 7:22 b Ma 7:9, 12; Nek 1:5; 9:32; Dan 9:4n’ayogera nti,

“Ayi Mukama Katonda wa Isirayiri, tewali Katonda akufaanana mu ggulu waggulu oba wansi ku nsi, gwe akuuma endagaano yo ey’okwagala n’okuuma n’abaddu bo abatambulira mu maaso go n’emitima gyabwe gyonna. 24Okuumye ekisuubizo kyo eri omuddu wo Dawudi kitange; wasuubiza n’akamwa ko era okituukirizza n’omukono gwo, nga bwe kiri leero.

258:25 1Bk 2:4“Kaakano Mukama, Katonda wa Isirayiri, otuukirize bye wasuubiza omuddu wo Dawudi kitange, bwe wagamba nti, ‘Abaana bo bwe baneegenderezanga mu buli kye banaakolanga, ne batambuliranga mu maaso gange nga bw’okoze, wanaabangawo ow’omu lulyo lwo anaatuulanga ku ntebe ey’obwakabaka bwa Isirayiri mu maaso gange.’ 268:26 2Sa 7:25Era kaakano, Ayi Katonda wa Isirayiri, ekigambo kyo kye wasuubiza omuddu wo Dawudi kitange, okituukirize.

278:27 a Bik 7:48 b 2By 2:6; Zab 139:7-16; Is 66:1; Yer 23:24“Naye ddala Katonda anaabeeranga ku nsi? Laba, eggulu n’eggulu ly’eggulu terikumala, ne yeekaalu eno toyinza kugigyamu. 28Kaakano osseeyo omwoyo eri okusaba kw’omuddu wo n’okwegayirira kwe, Ayi Mukama Katonda wange. Owulire okukaaba n’okusaba omuddu wo kw’asaba mu maaso go leero. 298:29 a 2By 7:15; Nek 1:6 b Dan 6:10 c Ma 12:11Amaaso go gatunuulirenga yeekaalu eno emisana n’ekiro, ekifo kino kye wayogerako nti, ‘Erinnya lyange linaabeeranga omwo,’ okuwulira okusaba kw’omuddu wo kw’asabira ekifo kino. 308:30 Zab 85:2Owulire okwegayirira kw’omuddu wo, n’okw’abantu bo Isirayiri, bwe banasabanga nga batunuulidde ekifo kino. Owulire okuva mu ggulu, ekifo gy’obeera, era bw’otuwulira, tukwegayiridde otusonyiwe.

318:31 Kuv 22:11“Omuntu bw’anaasobyanga muliraanwa we, ne kimugwanira okulayira, n’ajja n’alayirira mu maaso g’ekyoto mu yeekaalu eno, 328:32 Ma 25:1owulire okuva mu ggulu, era omukole nga bw’olaba. Osale omusango wakati wa baddu bo, era obonereze oyo omusango gwe gusinze nga bwe kimusaanidde. Olangirire nti atasobezza taliiko musango, ekyo kinaakakasa nti taliiko musango.

338:33 a Lv 26:17; Ma 28:25 b Lv 26:39“Abantu bo Isirayiri bwe banaawaangulibwanga omulabe olw’ebibi byabwe, ne bakyuka ne badda gy’oli, ne baatula erinnya lyo, ne basaba ne bakwegayirira mu yeekaalu muno, 34kale owulirenga ng’oli mu ggulu, era osonyiwenga abantu bo Isirayiri olw’ebibi byabwe, era obakomyengawo mu nsi gye wawa bajjajjaabwe.

358:35 Lv 26:19; Ma 28:24“Eggulu bwe linaggalwangawo ne wataba nkuba, olw’ebibi byabwe, era bwe banasabanga nga batunuulira ekifo kino ne baatula erinnya lyo ne bakyuka okuleka ekibi kyabwe, olw’okubabonereza, 368:36 a 1Sa 12:23; Zab 25:4; 94:12 b Zab 5:8; 27:11; Yer 6:16kale owulirenga ng’oli mu ggulu, era obasonyiwenga ekibi ky’abaddu bo, abantu bo Isirayiri. Obayigirize ekkubo etuufu ery’okutambulirangamu, era otonnyese enkuba ku nsi gye wawa abantu bo ng’omugabo gwabwe.

378:37 a Lv 26:26 b Ma 28:22“Bwe wanaabangawo enjala mu nsi, oba kawumpuli, oba okugengewala oba bukuku, oba enzige, oba omulabe ng’abazingizza mu bibuga byabwe, endwadde yonna ne bweneefaanananga etya, 38omuntu yenna ku bantu bo bw’anaasabiranga ekintu kyonna, buli omu n’amanya endwadde ey’omu mutima gwe, era n’ayanjuluza emikono gye eri yeekaalu eno, kale owulirenga ng’oli mu ggulu, ekifo gy’obeera. 398:39 1Sa 16:7; 1By 28:9; Zab 11:4; Yer 17:10; Yk 2:24; Bik 1:24Osonyiwenga era okolenga buli muntu ng’ebikolwa bye bwe biri, kubanga ggwe wekka ggwe omanyi, emitima gy’abantu bonna, 408:40 Zab 130:4balyoke bakutyenga ennaku zonna ze banaabeeranga mu nsi gye wawa bajjajjaffe.

41“Ebikwata ku munnaggwanga atali wa mu bantu bo Isirayiri, naye ng’avudde mu nsi ey’ewala olw’erinnya lyo, 428:42 Ma 3:24kubanga abantu baliwulira erinnya lyo ekkulu n’omukono gwo ogw’amaanyi, bw’anajjanga n’asaba ng’atunuulidde yeekaalu eno; 438:43 a 1Sa 17:46; 2Bk 19:19 b Zab 102:15owulirenga ng’oli mu ggulu, ekifo gy’obeera, era okolenga buli kintu kyonna omunaggwanga oyo ky’anaakusabanga, abantu bonna ab’omu nsi bamanye erinnya lyo era bakutyenga, ng’abantu bo Isirayiri bwe bakola, era bamanyenga nti Ennyumba eno gye nzimbye, etuumiddwa erinnya lyo.

44“Abantu bo bwe banaatabaalanga abalabe baabwe gy’onoobasindikanga ne basaba Mukama nga batunuulidde ekibuga kye weeroboza ne yeekaalu gye nzimbidde erinnya lyo, 45kale owulirenga okusaba kwabwe n’okwegayirira kwabwe ng’oli mu ggulu, otegeere ensonga zaabwe.

468:46 a Nge 20:9; Mub 7:20; Bar 3:9; 1Yk 1:8-10 b Lv 26:33-39; Ma 28:64“Bwe banaayonoonanga mu maaso go, kubanga tewali muntu atasobyanga, n’obasunguwalira n’obagabula eri omulabe, ne batwalibwa mu nsi eyeewala oba eyokumpi; 478:47 a Lv 26:40; Nek 1:6 b Zab 106:6; Dan 9:5era bwe banaakyusanga emitima gyabwe nga bali mu nsi gye baabatwala ne babasibira eyo, ne beenenya era ne bakwegayiririra mu nsi y’abo abaabatwala nga boogera nti, ‘Twayonoona, twakola ebikyamu era ne tukola ekyejo;’ 488:48 a Ma 4:29; Yer 29:12-14 b Dan 6:10 c Yon 2:4bwe banaakukyukiranga n’omutima gwabwe gwonna n’emmeeme yaabwe yonna mu nsi ey’abalabe baabwe abaabawamba, ne bakusaba nga batunuulidde ensi gye wawa bajjajjaabwe, ekibuga kye weeroboza ne yeekaalu gye nzimbidde erinnya lyo; 49kale owulirenga okusaba kwabwe n’okwegayirira kwabwe ng’oli mu ggulu ekifo gy’obeera, era otegeerenga ensonga yaabwe. 508:50 2By 30:9; Zab 106:46Osonyiwenga abantu bo abakusobezza, era obasonyiwenga ebibi byabwe byonna, era abo abaabawangula babakwatirwe ekisa, 518:51 a Ma 4:20; 9:29; Nek 1:10 b Yer 11:4kubanga bantu bo era gwe mugabo gwo, be waggya mu Misiri, mu kyoto ekisaanuusa ekyuma.

52“Ontunuulize amaaso ag’ekisa olabe okwegayirira kw’abantu bo Isirayiri, era obawulirenga buli lwe banaakukaabiriranga. 538:53 Kuv 19:5; Ma 9:26-29Ayi Mukama Ayinzabyonna gwe walonda abantu bo mu mawanga gonna ag’omu nsi okuba ababo, nga bwe wayogerera mu muddu wo Musa, bwe waggya bajjajjaffe mu Misiri.”

54Awo Sulemaani bwe yamala okusaba n’okwegayiririra abantu eri Mukama, n’asituka okuva we yali afukamidde ng’emikono gye ajanjuluza eri eggulu, mu maaso g’ekyoto kya Mukama. 558:55 nny 14; 2Sa 6:18N’ayimirira n’asabira ekibiina kyonna ekya Isirayiri omukisa mu ddoboozi ery’omwanguka ng’agamba nti,

568:56 a Ma 12:10 b Yos 21:45; 23:15Mukama yeebazibwe awadde abantu be Isirayiri okuwummula nga bwe yasuubiza. Tewali kigambo na kimu ekitatuukiridde ku ebyo ebirungi bye yasuubiza omuddu we Musa. 578:57 Ma 31:6; Yos 1:5; Beb 13:5Mukama Katonda waffe abeere wamu naffe nga bwe yali ne bajjajjaffe, era aleme okutuleka wadde okutwabulira. 588:58 Zab 119:36Akyuse emitima gyaffe tudde gyali, okutambuliranga mu makubo ge gonna, n’okukwatanga ebiragiro bye, n’amateeka ge, n’ebigambo bye n’emisango gye bye yawa bajjajjaffe. 59N’ebigambo byange bino bye nsabye mu maaso ga Mukama, bibeerenga kumpi ne Mukama Katonda waffe emisana n’ekiro, alyoke awanirire ensonga y’abantu be Isirayiri, ng’ebyetaago ebya buli lunaku, 608:60 a Yos 4:24; 1Sa 17:46 b Ma 4:35; 1Bk 18:39; Yer 10:10-12abantu bonna ab’oku nsi bategeere nga Mukama ye Katonda era tewali mulala. 618:61 1Bk 11:4; 15:3, 14; 2Bk 20:3Naye emitima gyammwe giteekwa okunywerera ku Mukama Katonda waffe, nga mutambulira mu mateeka ge, n’okugondera ebiragiro bye, nga bwe mukola leero.”

Okuwonga kwa Yeekaalu

62Awo Kabaka ne Isirayiri yonna ne bawaayo ssaddaaka mu maaso ga Mukama. 63Sulemaani yawaayo ssaddaaka ey’ebiweebwayo olw’emirembe eri Mukama, era bino bye yawaayo: ente emitwalo ebiri, n’endiga n’embuzi emitwalo kkumi n’ebiri. Bwe batyo Kabaka n’Abayisirayiri bonna ne bawonga yeekaalu ya Mukama.

648:64 2By 4:1Ku lunaku olwo Kabaka kwe yatukuliza oluggya olwa wakati mu maaso ga yeekaalu ya Mukama, era eyo n’aweerayo ebiweebwayo ebyokebwa, n’eby’obutta, n’amasavu g’ebiweebwayo olw’emirembe, kubanga ekyoto eky’ekikomo mu maaso ga Mukama kyali kitono nnyo okugyaako ebiweebwayo ebyokebwa, n’ebiweebwayo eby’obutta, n’amasavu g’ebiweebwayo olw’emirembe.

658:65 a nny 2; Lv 23:34 b Kbl 34:8; Yos 13:5; Bal 3:3; 2Bk 14:25 c Lub 15:18Sulemaani ne Isirayiri yonna wamu naye, ne batuukiriza embaga eyo mu biro ebyo, ekibiina ekinene ddala mu maaso ga Mukama Katonda waffe, nga beegatiddwako abantu abaava ku mulyango gwa Kamasi n’abaava ku mukutu gw’e Misiri, okumala ennaku kkumi na nnya. 66Ku lunaku olwaddirira abantu ne basabira Kabaka omukisa, n’abasiibula ne baddayo ewaabwe nga basanyuka era nga bajaguza mu mutima olw’ebirungi byonna Mukama bye yali akoledde Dawudi omuddu we n’abantu be Isirayiri.