出埃及記 4 – CCBT & HTB

Chinese Contemporary Bible (Traditional)

出埃及記 4:1-31

上帝賜摩西能力

1摩西回答說:「他們不會相信我或聽我的話,他們會說,『耶和華根本沒有向你顯現。』」 2耶和華對摩西說:「你手裡拿的是什麼?」摩西說:「是一根手杖。」 3耶和華說:「把它丟在地上!」於是,摩西把杖丟在地上,杖變成了一條蛇。摩西連忙跑開。 4耶和華說:「你伸手抓住牠的尾巴!」摩西就伸手抓蛇的尾巴,蛇在他手中變回了杖。 5耶和華說:「這樣,他們就會相信他們祖先的上帝耶和華,就是亞伯拉罕以撒雅各的上帝,曾經向你顯現。」

6耶和華又說:「把手放進懷裡。」摩西把手放進懷裡,手抽出來的時候,竟患了痲瘋病,像雪一樣白。 7耶和華說:「再把手放進懷裡。」摩西又把手放進懷裡,這次再抽出來的時候,手已經復原,跟其他地方的皮肉一樣。 8耶和華說:「縱然他們不聽你的話,不信第一個神蹟,也必定相信第二個神蹟。 9如果他們兩個神蹟都不相信,還是不聽你的話,你就從尼羅河裡取些水來倒在旱地上,那水就會在旱地上變成血。」

10摩西對耶和華說:「主啊!我向來不善言辭,即使你對僕人說話以後,我還是不善言辭,因為我是個拙口笨舌的人。」 11耶和華對他說:「是誰造人的口舌?是誰使人變成啞巴或聾子?是誰使人目明或眼瞎?不都是我耶和華嗎? 12去吧!我必賜給你口才,指示你說什麼話。」 13但是摩西說:「主啊,請派其他人去吧。」 14耶和華向摩西發怒說:「利未亞倫不是你哥哥嗎?他是個能言善辯的人,正要來迎接你。他見到你一定很歡喜。 15你要把該說的話傳給他,我會賜你們口才,教你們如何行事。 16他要替你向百姓說話,做你的發言人,你對他來說就像上帝一樣。 17你要把手杖帶在身邊,以便行神蹟。」

18摩西回到家裡,對他的岳父葉忒羅說:「求你讓我回埃及去探望我的親人,看看他們是否在世。」葉忒羅說:「你平安地去吧。」 19耶和華在米甸摩西說:「你只管放心回埃及去,想害你性命的人都已經死了。」 20於是,摩西拿著上帝的杖,帶著妻子和兒子騎驢返回埃及21耶和華對摩西說:「你到了埃及,見到法老的時候,務要照我賜給你的能力在法老面前行神蹟。但我要使他的心剛硬,他必不讓百姓離開。 22那時,你就告訴法老,『耶和華說,以色列是我的長子, 23我對你說過讓我的長子出去事奉我,但你執意不肯。看啊,我要殺你的長子。』」

24摩西在途中夜宿的時候,耶和華遇見摩西,想要殺他。 25他的妻子西坡拉拿起鋒利的火石,割下兒子的包皮,放在摩西腳前,說:「你真是我的血郎。」 26這樣,耶和華才沒殺他。當時,西坡拉說「血郎」是指割禮一事。

27耶和華對亞倫說:「你到曠野去迎接摩西。」他就在上帝的山上遇見摩西,並親吻他。 28摩西把耶和華吩咐他的以及要他行的神蹟都告訴了亞倫29摩西亞倫一起回去招聚以色列的眾長老, 30亞倫把耶和華對摩西的吩咐詳細地告訴他們。摩西又在百姓面前行了那些神蹟, 31百姓相信了。以色列人聽見耶和華眷顧他們、看到了他們的苦難,都俯伏敬拜祂。

Het Boek

Exodus 4:1-31

Tekenen van Gods belofte

1Mozes zei evenwel: ‘Zij zullen mij niet geloven! Ze zullen het niet doen en zeker niet als ík het zeg. Zij zullen zeggen: “De Here is helemaal niet aan u verschenen!” ’ 2‘Wat hebt u daar in uw hand?’ vroeg de Here hem. ‘Een herdersstaf,’ antwoordde Mozes. 3‘Gooi hem eens op de grond,’ zei de Here. Mozes gooide de staf neer, hij veranderde onmiddellijk in een slang en Mozes deed snel een stap terug. 4Toen zei de Here: ‘Pak hem bij zijn staart!’ Mozes deed dat en plotseling werd het weer een herdersstaf! 5‘Doe dit en zij zullen u geloven!’ zei de Here. ‘Dan zullen zij er van overtuigd zijn dat de Here, de God van Abraham, Isaak en Jakob, werkelijk aan u is verschenen. 6Steek nu uw hand tussen uw kleren ter hoogte van uw borst.’ Mozes deed het en toen hij de hand terugtrok, was die wit van de uitslag! 7‘Steek hem nu weer tussen uw kleren,’ zei God. Toen Mozes dat deed en de hand daarna weer terugtrok, was de uitslag verdwenen! 8‘Als zij het eerste wonder niet geloven, zal het tweede hen wel overtuigen!’ zei de Here. 9‘En als zij u na deze twee wonderen nog niet geloven, neem dan wat water uit de Nijl en gooi dat op de grond. Het zal veranderen in bloed.’ 10Maar Mozes smeekte: ‘Och Here, ik ben helemaal geen goede spreker! Ik ben het nooit geweest en zal het ook nooit worden, ook niet nu U met mij gesproken hebt. Ik kan nooit de juiste woorden vinden.’ 11‘Wie heeft de mens een mond gegeven?’ vroeg de Here hem. ‘Ben Ik dat niet, de Here? Wie maakt de mens stom of doof, ziende of blind? 12Vooruit, zoek niet langer naar uitvluchten. Doe wat Ik u heb opgedragen. Ik zal u helpen met spreken en u vertellen wat u moet zeggen.’ 13Maar Mozes wierp tegen: ‘Here, stuur toch alstublieft iemand anders!’ 14Toen werd de Here boos en zei: ‘Goed, uw broer Aäron is een goed spreker. Hij komt hierheen om u te zoeken en zal erg blij zijn u te vinden.

15Ik zal u zeggen wat u hem moet vertellen en dan zal Ik u beiden helpen bij het spreken en u zeggen wat u moet doen. 16Hij zal in uw plaats het volk toespreken. Net zoals Ik u vertel wat u moet zeggen, zult u het hem vertellen. 17En vergeet niet uw staf mee te nemen zodat u de wonderen kunt doen die Ik u heb laten zien.’

18Mozes ging terug naar huis en besprak de zaak met zijn schoonvader Jetro. ‘Als u het goed vindt,’ zei Mozes, ‘ga ik terug naar Egypte om mijn familie te bezoeken. Ik weet niet eens of ze nog wel leven.’ ‘Ga in vrede,’ antwoordde Jetro.

19Voordat Mozes Midjan verliet, zei de Here tegen hem: ‘Wees niet bang om naar Egypte terug te gaan, want allen die u wilden doden, zijn overleden.’ 20Zo trok Mozes met zijn vrouw en zonen op ezels naar Egypte. De ‘staf van God’ hield hij stevig vast! 21De Here zei tegen hem: ‘Als u terugkomt in Egypte, moet u naar de farao gaan en hem de wonderen laten zien die Ik u heb getoond. Ik zal hem echter koppig maken zodat hij het volk niet zal laten gaan. 22Zeg dan tegen de farao: “De Here zegt: Israël is mijn oudste zoon 23en Ik heb u opgedragen hem te laten gaan zodat hij Mij kan aanbidden. Als u weigert, zal Ik uw oudste zoon doden”.’

24Mozes reisde verder met zijn gezin en toen hij op een avond stopte om te overnachten, verscheen de Here hem en probeerde hem te doden. 25Zijn vrouw Sippora greep een stenen mes, besneed haar zoon en hield de bloedende voorhuid tegen Mozesʼ voet. 26‘Ik heb je leven gered met het bloed van mijn zoon,’ zei zij. Toen liet de Here Mozes met rust.

27Daarna zei de Here tegen Aäron: ‘Ga Mozes in de woestijn tegemoet.’ Aäron reisde naar de berg Horeb, de berg van God, en ontmoette Mozes daar. Het was een gelukkig weerzien. 28Mozes vertelde Aäron wat de Here hem had opgedragen en wat zij moesten zeggen. Ook vertelde hij over de staf en de wonderen die zij voor de farao moesten doen. 29Zo gingen Mozes en Aäron samen terug naar Egypte en riepen de leiders van het volk Israël bijeen. 30Aäron vertelde hun wat de Here tegen Mozes had gezegd en Mozes toonde hun de wonderen. 31Het volk geloofde dat de Here hem had gestuurd. Toen de mensen hoorden dat de Here hun moeilijkheden had gezien en hen nu wilde redden, waren zij erg blij. Zij knielden neer en aanbaden Hem.