诗篇 115 – CCB & HTB

Chinese Contemporary Bible (Simplified)

诗篇 115:1-18

第 115 篇

上帝是独一真神

(平行经文:诗篇135:15-20

1耶和华啊,

不要将荣耀归于我们,

不要归于我们。

愿荣耀归于你的名,

因为你慈爱、信实!

2为何让列国说

“他们的上帝在哪里”?

3我们的上帝高居在天,

按自己的旨意行事。

4他们的神像不过是人用金银造的。

5它们有口不能言,有眼不能看,

6有耳不能听,有鼻不能闻,

7有手不能摸,有脚不能走,

有喉咙也不能发声。

8那些制造它们、信靠它们的人也会和它们一样。

9以色列人啊,要信靠耶和华!

祂是你们的帮助,

是你们的盾牌。

10亚伦家啊,要信靠耶和华!

祂是你们的帮助,

是你们的盾牌。

11敬畏耶和华的人啊,要信靠祂!

祂是你们的帮助,

是你们的盾牌。115:4-11 平行经文:诗篇135:15-20

12耶和华眷顾我们,赐福给我们。

祂要赐福给以色列人,

赐福给亚伦家。

13耶和华要赐福给一切敬畏祂的人,

不分尊贵卑贱。

14愿耶和华使你们和你们的后代人丁兴旺!

15愿创造天地的耶和华赐福给你们!

16高天属于耶和华,

但祂把大地赐给了世人。

17死人不能歌颂耶和华,

下到坟墓的人不能赞美祂。

18但我们要赞美耶和华,

从现在直到永远。

你们要赞美耶和华!

Het Boek

Psalmen 115:1-18

1Here, wij verdienen geen eer.

Alleen uw naam komt alle eer toe

vanwege uw goedheid, liefde en trouw.

2De heidenen zeggen: ‘Waar is hun God nu?’

3Onze God woont in de hemel

en doet wat Hem goeddunkt.

4Hun afgodsbeelden zijn van zilver en goud,

vervaardigd door gewone mensen.

5Die beelden kun je zien:

zij hebben een mond, maar zeggen geen woord.

6Ook hebben ze oren aan het beeld gemaakt,

maar die kunnen toch niet horen.

En een neus, maar die ruikt niets.

7De handen die eraan zitten, voelen niets.

En de voeten verzetten geen stap.

Ook de keel kan geen geluid voortbrengen.

8Wie beelden maakt zal eenmaal

net zo doods zijn als zijn maaksels.

Zo gaat het ook met ieder die op die beelden vertrouwt.

9Israëlieten,

stel uw vertrouwen op de Here.

Hij is voor hen een helper

en stelt Zich beschermend voor hen op.

10Nageslacht van Aäron,

stel uw vertrouwen op de Here

Hij is voor hen een Helper

en stelt Zich beschermend voor hen op.

11Als u ontzag hebt voor de Here,

stel dan ook uw vertrouwen op Hem.

Hij is voor u een Helper

en stelt Zich beschermend voor u op.

12De Here denkt aan ons,

Hij geeft de zegen.

Hij geeft zegeningen

aan het volk van Israël,

aan het nageslacht van Aäron

13en aan ieder die ontzag voor de Here heeft,

klein en groot.

14Ik bid dat de Here u veel kinderen geeft,

zowel aan u als aan uw kinderen.

15U bent rijk gezegend door de Here,

die hemel en aarde heeft gemaakt.

16De hemel is de woonplaats van de Here

en de aarde gaf Hij aan de mensen.

17Dode mensen kunnen de Here niet prijzen,

vanuit het dodenrijk kan niemand Hem eren.

18Wij, de levende mensen,

mogen echter de Here loven en prijzen:

nu en tot in eeuwigheid.