耶利米书 38 – CCB & HTB

Chinese Contemporary Bible (Simplified)

耶利米书 38:1-28

耶利米陷在枯井里

1玛坦的儿子示法提雅巴施户珥的儿子基大利示利米雅的儿子犹甲玛基雅的儿子巴施户珥听见了耶利米对众人说: 2“耶和华说,‘凡留在这城的,必死于刀剑、饥荒和瘟疫;凡出去向迦勒底人投降的,必保全性命。’ 3耶和华说,‘这城必落在巴比伦王的军队手中,他们必攻占这城。’” 4这几位官长就对西底迦王说:“求你处死这人!因为他的话令这城的军民士气低落。这人不为人民着想,反要害他们。” 5西底迦王说:“你们可以随意处置他,我不会阻止你们。” 6于是,他们拿住耶利米,用绳子把他缒到王子玛基雅的蓄水池里。那池子在护卫兵的院子里,池中没有水,只有淤泥。耶利米就陷在淤泥中。

7那时,王正坐在便雅悯门口。宫廷侍臣古实以伯·米勒听说他们把耶利米囚在蓄水池里, 8便从王宫跑去对王说: 9“我主我王啊!这些人对耶利米先知太狠毒了。他们把他丢在蓄水池里,他必饿死在那里,因为城中绝粮了。” 10于是,王吩咐古实以伯·米勒率领三十人,在耶利米先知未死之前把他从池中救出来。 11以伯·米勒带着他的手下进入王宫,从库房下面的房间拿了些碎布和破衣,用绳索缒到池底给耶利米12让他把这些碎布和破衣垫在腋下,以免被绳索勒伤。耶利米就照做了。 13他们便把耶利米从池中拉上来拘留在护卫兵的院子里。

西底迦王密会耶利米

14西底迦王派人把耶利米先知带到耶和华殿的第三道门那里与他会面。他对耶利米说:“我要问你一件事,你不可隐瞒。” 15耶利米说:“我若从实禀告,你一定会杀我。我就是给你建议,你也不会听。” 16于是,他私下向耶利米发誓说:“我凭那赐给我们生命的永活的耶和华起誓,我决不杀你,也不把你交在想杀你的人手中。”

17耶利米说:“以色列的上帝——万军之上帝耶和华说,‘如果你出去向巴比伦王的将领投降,就可以保住你和你全家的性命,这城也不会被烧毁。 18但如果你不出去向巴比伦王的将领投降,这城必落在迦勒底人手里,被付之一炬,你也逃不掉。’” 19西底迦王说:“我害怕那些已经向迦勒底人投降的犹大人,恐怕迦勒底人会把我交给他们,任由他们羞辱。” 20耶利米说:“不会的。只要你听从耶和华吩咐我对你说的话,你就可以平安无事,保全性命。 21耶和华已指示我,如果你不肯投降, 22所有留在犹大王宫的妇女都必被巴比伦王的将领俘虏,她们会讽刺你说,‘你被好友欺骗、误导,当你陷入泥潭时,他们就离弃了你。’

23“你的嫔妃和儿女必被交给迦勒底人,你也逃不掉,必被巴比伦王所擒。这城也要被付之一炬。”

24西底迦说:“不可让人知道我们的谈话,否则你会丧命。 25如果有官长知道我曾与你会面,前来以死亡相威胁,逼你说出我们谈话的内容。 26你可以告诉他们,你是在求我不要把你押回约拿单的房子,以免死在那里。” 27果然,官长前来查问耶利米,他就照王的吩咐回复他们,他们便不再追问,因为他跟王的谈话无人知道。 28耶利米被囚在护卫兵的院子里,一直到耶路撒冷沦陷。

Het Boek

Jeremia 38:1-28

Jeremia in de put

1-2 Sefatja, de zoon van Mattan, Gedalja, de zoon van Pashur, Juchal, de zoon van Selemja, en Pashur, de zoon van Malkia, hoorden dat Jeremia de mensen had verteld dat iedereen die in Jeruzalem bleef, zou sterven door het zwaard, de honger of door ziekten, maar dat zij die zich aan de Babyloniërs zouden overgeven, in leven zouden blijven 3en dat de stad Jeruzalem zeker door de koning van Babel zou worden ingenomen. 4Daarom gingen zij naar de koning en zeiden: ‘Majesteit, deze man moet sterven. Dergelijke taal ondermijnt het moreel van de weinige soldaten die we nog hebben en van alle inwoners. Hij is niet op vrede uit, maar op de ondergang van ons volk.’ 5Koning Zedekia ging daarmee akkoord. ‘Goed,’ zei hij, ‘doe met hem wat u wilt, ik kan u niet tegenhouden.’ 6Zij haalden Jeremia uit zijn cel en lieten hem aan touwen in een put op de binnenplaats van de gevangenis zakken. De put was van Malkia, een zoon van de koning. Er stond geen water in, maar de bodem was bedekt met een dikke laag modder, waarin Jeremia wegzakte.

7Toen de Ethiopiër Ebed-Melech, een belangrijke hoffunctionaris, hoorde dat Jeremia in de put zat, 8haastte hij zich naar de Benjaminpoort waar de koning op dat moment was. 9‘Majesteit,’ zei hij, ‘het is misdadig dat deze mannen Jeremia in de put hebben laten zakken om hem daar te laten sterven van de honger. Er is in de stad toch al geen brood meer te krijgen.’ 10Toen beval de koning Ebed-Melech met hulp van dertig mannen Jeremia uit de put te trekken, voordat hij zou sterven. 11Ebed-Melech ging samen met de mannen naar een opslagplaats in het paleis waar afgedankte kleding lag. Hij pakte daar wat vodden en oude kleren, nam die mee naar de put en liet ze aan een touw naar Jeremia zakken. 12Hij riep naar beneden: ‘Doe die stukken stof onder uw oksels, anders zullen de touwen u verwonden.’ Toen Jeremia dat had gedaan, 13trokken zij hem uit de put en brachten hem terug naar de paleisgevangenis.

14Op een dag liet koning Zedekia Jeremia halen om hem bij de zij-ingang van de tempel te ontmoeten. ‘Ik wil u iets vragen,’ zei de koning, ‘en probeer niet de waarheid voor mij te verbergen.’ 15Jeremia antwoordde: ‘Als ik u de waarheid vertel, zult u mij doden. En u zult toch niet naar me luisteren.’ 16Daarom zwoer koning Zedekia bij de almachtige God, zijn schepper, dat hij Jeremia niet zou doden of in handen geven van de mannen die het op zijn leven hadden voorzien. 17Toen zei Jeremia tegen Zedekia: ‘De Here, de God van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Als u zich aan de koning van Babel overgeeft, zullen u en uw familie in leven blijven en zal de stad niet worden verbrand. 18Maar als u weigert u over te geven, zal deze stad door het Babylonische leger in lichterlaaie worden gezet en u zult niet ontsnappen.” ’ 19‘Maar ik ben bang om mij over te geven,’ zei de koning, ‘want de Babyloniërs zullen mij overdragen aan de Joden die zijn overgelopen en wie weet wat die met mij zullen doen?’ 20Jeremia antwoordde: ‘U zult niet in hun handen vallen, als u alleen maar de Here gehoorzaamt, uw leven zal worden gespaard en het zal allemaal goed aflopen voor u. 21-22 “Maar als u weigert u over te geven,” zegt de Here, “zullen alle vrouwen die in uw paleis zijn, naar buiten worden gebracht en aan de Babylonische officieren worden gegeven. En die vrouwen zullen zich dan tegenover u bitter beklagen. ‘Fijne vrienden hebt u,’ zullen zij zeggen, ‘uw eigen vertrouwelingen hebben u bedrogen en aan uw lot overgelaten!’ 23Al uw vrouwen en kinderen zullen aan de Babyloniërs worden uitgeleverd en ook u zult niet kunnen ontsnappen. De koning van Babel zal u gevangennemen en de stad zal worden platgebrand.” ’ 24Toen zei Zedekia tegen Jeremia: ‘Laat niemand horen dat u dit aan mij hebt verteld, want dat zou uw dood betekenen! 25En als mijn dienaren horen dat u met mij hebt gesproken en zij u met de dood bedreigen als u niet vertelt waarover het ging, 26zeg dan maar dat u mij hebt gesmeekt u niet terug te sturen naar de kerker in het huis van Jonathan, omdat dat uw dood zou betekenen.’

27Inderdaad kwamen de leiders van de stad later bij Jeremia en vroegen hem waarom de koning hem had ontboden. Hij vertelde hun wat de koning hem had aangeraden en zij vertrokken zonder de waarheid te hebben ontdekt, want niemand had het gesprek afgeluisterd. 28Jeremia bleef in de gevangenis tot Jeruzalem door de Babyloniërs werd ingenomen.