约伯记 41 – CCB & HTB

Chinese Contemporary Bible (Simplified)

约伯记 41:1-34

1“你岂能用鱼钩钓鳄鱼,

用绳索绑住它的舌头?

2你岂能用绳子穿它的鼻子,

用钩子穿它的腮骨?

3它岂会向你连连求饶,

对你说柔和的话?

4它岂肯与你立约,

一生做你的奴隶?

5你岂能拿它当小鸟玩耍,

或拴起来给幼女取乐?

6渔夫们岂能把它当货物出售,

卖给商人?

7你岂能在它皮上戳满长矛,

头上插满鱼叉?

8你动手碰碰它,

就知道有何恶战,绝不会再碰。

9企图捕捉它的都会失望,

人看到它就会心惊胆战。

10再凶猛的人也不敢惹它。

这样,谁能在我面前站立得住?

11谁给过我什么,要我偿还?

天下万物都是我的。

12“论到它的四肢、大力和姣美的身体,

我不能缄默不言。

13谁能剥去它的外皮?

谁能给它戴上辔头?

14谁能打开它的口?

它的牙齿令人恐惧。

15它的脊背覆着行行鳞甲,

牢牢地密封在一起,

16紧密无间,

连气也透不进去。

17鳞甲彼此相连相扣,

无法分开。

18它打喷嚏时,水光四射;

它的眼睛发出晨光;

19口中喷出火炬,

迸出火星;

20鼻孔冒烟,

如沸腾的锅和燃烧的芦苇;

21呼气可点燃煤炭,

口中喷出火焰;

22颈项强而有力,

恐惧在它前面开路;

23身上的皱褶紧密相连,

牢牢地密封在一起;

24心坚如石,

硬如磨石。

25它一站起来,勇士都害怕,

见它冲来,他们慌忙退缩。

26刀剑挡不住它,

长矛、标枪、尖戟也无能为力。

27它视铁如干草,

视铜如朽木。

28利箭吓不跑它,

弹石在它看来只是碎秸;

29棍棒无异于秸秆,

它嗤笑投来的标枪。

30它腹部有锋利的瓦片,

在淤泥上留下道道耙痕。

31它使深渊如锅翻腾,

大海如油锅滚动。

32它游过后留下一道波光,

使深渊仿佛披上银发。

33地上没有动物能与它相比,

像它那样无所畏惧。

34它藐视群雄,

在高傲的百兽中称王。”

Het Boek

Job 41:1-25

Alles onder de hemelen is van God

1‘Er is niemand die het waagt hem op te hitsen, laat staan dat er iemand is die wil proberen hem te overwinnen. En als niemand tegen hem is opgewassen,

2zou er dan wel iemand bestaan die het tegen Mij kan opnemen? Ik ben niemand iets schuldig. Alles onder de hemelen is van Mij.

3Ik mag niet vergeten de geweldige kracht van zijn ledematen en zijn elegante lichaamsbouw te noemen.

4-5 Wie durft zijn huid af te stropen en met een bit binnen het bereik van zijn machtige kaken te komen, laat staan ze open te trekken? Want zijn tanden zijn vreselijke wapens.

6-8De overlappende schubben op zijn rug vormen een ondoordringbaar pantser, zodat er geen lucht tussen kan komen en niemand erin slaagt ze te doorboren.

9Wanneer hij snuift, schieten lichtflitsen naar buiten. Zijn ogen gloeien als de eerste zonnestralen.

10Vuur springt uit zijn muil.

11Er komt rook uit zijn neusgaten, net als uit een kookpot die op een fel brandend vuur staat.

12Ja, zijn adem kan kolen laten ontbranden, vlammen schieten op uit zijn bek.

13In zijn nek schuilt een angstaanjagende kracht die overal verschrikking zaait.

14Zijn vlees is hard en stevig, niet zacht en vet.

15Zijn hart is zo hard als rots, als een molensteen.

16Als hij opstaat, slaat zelfs de sterkste mannen de angst om het hart. Zij vluchten weg voordat ze door hem worden verpletterd.

17Een zwaard is een nutteloos wapen tegen hem en ook andere wapens halen niets uit.

18-19 Tegenover zijn kracht is ijzer net zo nutteloos als stro en koper net zo week als verrot hout. Voor pijlen slaat hij niet op de vlucht. Slingerstenen dan? U kunt net zo goed proberen hem met watten dood te gooien!

20Stokken zijn net zo goed als strohalmen en hij lacht als men speren naar hem toeslingert.

21Zijn buik is bedekt met schubben die zo scherp zijn als glasscherven en hij beweegt zich over het land voort als een dorsmachine.

22-23 Als hij zich opwindt, bruist het water omhoog en komen zelfs de diepere waterlagen in beroering. Als hij zich door het water beweegt, laat hij een breed lichtend spoor van schuim achter. Het water lijkt dan net zilverkleurig haar.

24Nergens anders op aarde is een dier te vinden dat zo weinig angst hoeft te hebben.

25Hij is het meest trotse van alle dieren en heerser over hen allen.’