Dieu abat les puissants
1Liban, ouvre tes portes,
et qu’un feu dévore tes cèdres11.1 Pour les v. 1-3, voir Es 10.33-34 ; Ez 31 ; Es 2.13 ; Jr 49.19. !
2Lamente-toi, cyprès, ╵car le cèdre est tombé,
et les arbres majestueux ╵ont été abattus.
Gémissez, chênes du Basan,
car la forêt si dense ╵a été abattue.
3On entend les bergers gémir,
car ce qui faisait leur orgueil ╵a été dévasté.
On entend les lionceaux rugir,
car les forêts touffues ╵faisant la fierté du Jourdain ╵ont été abattues.
Les bons et les mauvais bergers
4L’Eternel mon Dieu dit : Sois le berger du troupeau voué au carnage. 5Ceux qui achètent les brebis les tuent impunément, ceux qui les vendent s’écrient : « Béni soit l’Eternel ! Je me suis enrichi ! », tandis que leurs propres bergers n’ont aucune pitié pour elles. 6Désormais, moi aussi, je n’aurai plus pitié des habitants de ce pays, l’Eternel le déclare. Je livrerai les hommes aux mains les uns des autres et entre les mains de leur roi. Ils saccageront le pays et je ne délivrerai personne de leur oppression.
7Je me mis donc à faire paître les brebis destinées au carnage, et surtout les plus misérables du troupeau11.7 et surtout… du troupeau: selon le texte hébreu traditionnel. L’ancienne version grecque a : pour les marchands.. Je pris deux houlettes, je nommai l’une Grâce, et l’autre Union. Puis je me mis à faire paître les brebis du troupeau. 8J’éliminai en un mois leurs trois bergers11.8 L’identification de ces trois bergers est problématique.. Mais je perdis patience avec elles, et elles, de leur côté, s’étaient lassées de moi.
9Et je dis au troupeau : Je ne vous ferai plus paître. Celle qui doit périr, eh bien qu’elle périsse ! Celle qui doit disparaître, eh bien qu’elle disparaisse ! Quant à celles qui resteront, qu’elles se dévorent entre elles !
10Puis je pris ma houlette que j’avais nommée Grâce et je la brisai pour annuler l’alliance que j’avais conclue avec tous les peuples11.10 Il doit s’agir d’une alliance avec les peuples pour qu’ils laissent Israël en paix..
11Elle fut donc annulée ce jour-là. Alors les brebis les plus misérables11.11 les plus misérables: selon le texte hébreu traditionnel. L’ancienne version grecque a : les marchands. du troupeau qui m’observaient comprirent que c’était la volonté de l’Eternel.
12Et je leur déclarai : Si vous le jugez bon, donnez-moi mon salaire, sinon, n’en faites rien.
Ils me donnèrent pour salaire trente sicles d’argent11.12 Le prix d’un esclave (Ex 21.32). Voir Mt 26.15. Les v. 12-13 sont cités en Mt 27.9-10..
13Et l’Eternel me dit : Jette-le au potier, ce joli prix auquel j’ai été estimé !
Je pris les trente sicles d’argent et je les jetai dans le temple de l’Eternel pour le potier11.13 le potier: d’après la plupart des manuscrits du texte hébreu traditionnel et Mt 27.10. Certains manuscrits hébreux et la version syriaque ont : le trésor (voir Mt 27.6). L’ancienne version grecque a : la fournaise. Certains traduisent par : le fondeur.. 14Puis je brisai ma seconde houlette, celle que j’avais nommée Union, pour signifier la rupture de la fraternité entre Juda et Israël.
15L’Eternel me dit encore : Procure-toi maintenant l’attirail d’un berger qui sera insensé, 16car je vais susciter dans le pays un berger qui ne s’inquiétera pas des brebis qui disparaissent, il n’ira pas à la recherche de celles qui sont égarées, il ne soignera pas celles qui sont blessées, ne pourvoira pas aux besoins de celles qui se portent bien ; mais il mangera la chair de celles qui sont grasses et il leur brisera les sabots.
17Malheur au berger vaurien
qui abandonne son troupeau !
Que l’épée lacère son bras
et lui crève l’œil droit !
Que son bras se dessèche, ╵oui, se dessèche !
Que son œil droit s’éteigne, ╵s’éteigne bel et bien !
Herders over het volk Israël
1Open uw deuren, Libanon, voor uw vonnis. Het vuur zal uw ceders verteren. 2Breek uit in gejammer, cipressen, want alle ceders zijn verwoest. De mooiste en hoogste zijn gevallen. Schreeuw van angst, eiken van Basan, als u ziet hoe het ondoordringbare woud instort. 3Luister naar het jammeren van Israëls leiders, die slechte herders, omdat hun rijkdom is verdwenen. Hoor die jonge leeuwen eens brullen, die vorsten roepen ‘ach en wee’, omdat hun prachtige Jordaandal een puinhoop is geworden.
4De Here, mijn God, zei tegen mij: ‘Word herder van een kudde schapen, bedoeld voor de slacht. 5Deze kudde beeldt uit hoe mijn volk is verkocht en geslacht door slechte leiders die geen schuldgevoel kennen. “Prijs de Here, nu ben ik rijk!” zeggen wie hen hebben verraden. Het waren hun eigen herders die hen zonder pardon hebben verkocht. 6Ik zal hen ook niet langer sparen,’ zegt de Here. ‘Ik zal ze in de klauwen van hun eigen slechte leiders laten vallen en zij zullen hen afmaken. Zij zullen het land veranderen in een woestijn en Ik zal het niet tegen hun vernielingen beschermen.’
7Toen heb ik twee herdersstaven genomen en noemde de ene ‘Lieflijkheid’ en de andere ‘Samenbinding’. En ik ging de schapen weiden die voor de slacht bestemd waren. 8In één maand heb ik drie van hun slechte herders uit de weg geruimd. Maar ik verloor mijn geduld met die schapen, dit volk, en zij kregen ook een hekel aan mij. 9Daarom heb ik tegen hen gezegd: ‘Ik wil niet langer uw herder zijn. Als u sterft, sterf dan maar. En als u wordt vermoord, kan het mij niets schelen. En laten de overlevenden elkaar maar verslinden!’ 10Toen heb ik mijn staf ‘Lieflijkheid’ gepakt en in tweeën gebroken. Zo toonde ik dat ik het verbond dat Ik met alle volken gesloten had, had verbroken. 11Dat was het einde van onze overeenkomst.
Toen beseften zij die schapen kochten en verkochten en mijn daden zagen, dat de Here u hierdoor iets duidelijk wilde maken. 12Ik zei tegen hun leiders: ‘Als u wilt, geef mij dan mijn loon. Maar doe het alleen als u het echt wilt.’ Toen telden zij dertig kleine zilveren munten uit als mijn loon. 13Maar de Here zei tegen mij: ‘Gooi het de pottenbakker toe. Zij schatten Mij wel op een prachtprijs!’ Ik nam de dertig muntstukken en gooide ze in het huis van de Here de pottenbakker toe. 14Daarna brak ik mijn andere staf ‘Samenbinding’ in tweeën. Zo toonde ik dat het broederschapsverbond tussen Juda en Israël was verbroken.
15Daarna droeg de Here mij op nogmaals als herder op te treden. Dit keer moest ik mij gedragen als een slechte herder aan wie je niets hebt. 16De Here zei: ‘Dit is een voorbeeld van de herder die Ik aan dit volk zal geven. Hij zal niet omkijken naar stervende schapen, de weggelopen dieren niet opzoeken, de gewonde niet proberen te genezen en de uitgeputte niet verzorgen. Integendeel, hij zal de vette opeten en zelfs hun hoeven afrukken. 17Wee die waardeloze herder die zijn schapen in de steek laat. Gods zwaard zal zijn rechterarm afhouwen en zijn rechteroog doorboren. Zijn arm zal onbruikbaar worden en zijn rechteroog blind.’
