Lévitique 6 – BDS & HTB

La Bible du Semeur

Lévitique 6:1-23

Les lois complémentaires destinées aux prêtres

1L’Eternel parla à Moïse en ces termes :

Sur l’holocauste

2Transmets ces commandements à Aaron et à ses fils : Voici la loi concernant l’holocauste6.2 Il s’agit de l’holocauste public offert tous les matins et tous les soirs pour le peuple. : l’holocauste restera sur le foyer de l’autel toute la nuit jusqu’au matin et le feu y restera allumé. 3Le matin, le prêtre mettra ses caleçons de lin et sa tunique de lin, il enlèvera les cendres grasses provenant de la combustion de l’holocauste sur l’autel et les déposera à côté de l’autel. 4Puis il changera de vêtements6.4 Les vêtements des prêtres étaient réservés au sanctuaire (voir Ez 44.17-19). et emportera les cendres hors du camp dans un endroit rituellement pur. 5Le feu devra rester allumé sur l’autel et ne jamais s’éteindre6.5 Parce qu’il symbolisait le culte perpétuel que le peuple devait rendre à son Dieu.. Le prêtre l’alimentera en bois tous les matins, il disposera l’holocauste dessus et y brûlera les graisses des sacrifices de communion. 6Le feu sera perpétuellement allumé sur l’autel, il ne devra jamais s’éteindre.

Sur l’offrande

7Voici la loi concernant l’offrande : les fils d’Aaron l’apporteront devant l’Eternel, devant l’autel. 8L’un des prêtres prélèvera une poignée de fleur de farine de l’offrande, avec de l’huile et tout l’encens qui se trouve sur l’offrande, et il les brûlera sur l’autel pour produire une odeur apaisante et que ce soit un mémorial pour l’Eternel. 9Ce qui restera de l’offrande sera mangé par Aaron et ses fils ; ils le mangeront sans levain dans un lieu saint, dans le parvis de la tente de la Rencontre. 10On ne le fera pas cuire avec du levain. C’est la part que je leur ai donnée de mes offrandes consumées par le feu. C’est une chose très sainte, comme le sacrifice pour le péché et le sacrifice de réparation. 11Tous les hommes descendants d’Aaron6.11 Ces parties énumérées étaient réservées aux hommes (comparer 6.22 ; 7.6), d’autres pouvaient être aussi consommées par les membres féminins de la famille sacerdotale (10.14 ; 22.12-13). pourront en manger. C’est la part qui leur revient pour toujours, de génération en génération, sur les offrandes consumées par le feu qui appartiennent à l’Eternel. Tous ceux qui y toucheront seront sacrés.

12L’Eternel parla à Moïse en ces termes : 13Voici ce qu’Aaron et ses fils offriront à l’Eternel le jour où ils recevront l’onction : trois kilogrammes de fleur de farine, à titre d’offrande permanente, la moitié le matin et l’autre moitié le soir. 14Cette farine sera pétrie avec de l’huile et la pâte obtenue sera cuite à la poêle. Tu offriras cette galette en morceaux, produisant ainsi une odeur apaisante pour l’Eternel6.14 Le prêtre faisait six galettes avec chaque moitié de la farine. Il offrait donc douze galettes chaque jour, selon le nombre des tribus d’Israël présentées ainsi symboliquement en hommage à l’Eternel. En morceaux: terme hébreu de sens incertain..

15Le fils d’Aaron qui aura reçu l’onction pour lui succéder comme prêtre fera aussi cette offrande : c’est la part qui revient pour toujours à l’Eternel ; elle sera entièrement brûlée6.15 Puisqu’il offrait ce sacrifice pour lui-même.. 16Toute offrande faite par un prêtre sera entièrement brûlée : on n’en mangera rien.

Sur le sacrifice pour le péché

17L’Eternel parla à Moïse en ces termes : 18Dis à Aaron et à ses fils : Voici la loi concernant le sacrifice pour le péché : la victime pour ce sacrifice sera égorgée devant l’Eternel au même endroit que l’holocauste. C’est une chose très sainte.

19Le prêtre qui officie pour ce sacrifice la mangera ; il le fera dans un lieu saint, dans le parvis de la tente de la Rencontre. 20Quiconque entrera en contact avec la viande de ce sacrifice sera sacré. Si du sang gicle sur un vêtement, tu laveras ce qui a été taché dans un lieu saint. 21Si on a fait cuire la viande du sacrifice dans un récipient de terre, on le brisera, si c’est dans une marmite en bronze qu’on l’a fait cuire, on la nettoiera, puis on la rincera à grande eau. 22Tous les hommes de la famille du prêtre pourront manger de cette viande ; c’est une chose très sainte. 23Toutefois, on ne mangera aucune viande d’un sacrifice pour le péché dont on doit porter du sang dans la tente de la Rencontre pour accomplir le rite d’expiation dans le sanctuaire. Elle sera brûlée au feu6.23 Voir Lv 4.3-21..

Het Boek

Leviticus 6:1-30

Voorschriften betreffende de offers

1Vervolgens zei de Here tegen Mozes: 2‘Als iemand tegen Mij zondigt door te weigeren iets dat hij heeft geleend of gehuurd, terug te geven of door te weigeren iets terug te geven dat hem is toevertrouwd of door roof of door zijn volksgenoot af te persen, 3of door een verloren voorwerp te vinden en daarover te liegen en te zweren dat hij het niet heeft, 4-5 dan zal zo iemand op de dag dat hij schuldig is bevonden aan zoʼn zonde, moeten vergoeden wat hij zich heeft toegeëigend, met een extra boete van een vijfde deel en het teruggeven aan degene die hij heeft benadeeld. Op diezelfde dag zal hij zijn schuldoffer naar de tabernakel brengen. 6Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn, naar een vastgestelde waarde. 7Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de Here en het zal hem worden vergeven.’

8Toen zei de Here tegen Mozes: 9‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden. 10De volgende morgen zal de priester zijn linnen onderkleding en bovenkleding aantrekken en zal hij de as van het brandoffer weghalen en naast het altaar neerleggen. 11Daarna zal hij zijn kleren verwisselen en de as naar een reine plaats buiten het kamp brengen. 12Intussen moet het vuur op het altaar blijven branden, het mag niet uitgaan. De priester moet elke morgen nieuw hout op het vuur leggen en het dagelijkse brandoffer en het vet van het dagelijkse vredeoffer erop verbranden. 13Het vuur op het altaar moet altijd brandende worden gehouden. Het mag niet uitgaan.

14Dit zijn de voorschriften betreffende het spijsoffer: Aärons zonen zullen het voor de ogen van de Here voor het altaar brengen. 15Een van hen zal een handvol nemen—fijn meel, olie en alle wierook—en het verbranden op het altaar als een gedenkoffer voor de Here. Dat zal de Here voldoening geven. 16Nadat de handvol eruit is genomen, zal de rest van het meel en de olie aan Aäron en zijn zonen toebehoren als voedsel. Het moet ongezuurd worden gegeten in de voorhof van de tabernakel. 17Het móet ongezuurd zijn. Ik heb de priesters dit deel van het spijsoffer, dat Mij toebehoort, gegeven. Het is allerheiligst, net als het zondoffer en het schuldoffer. 18Iedere mannelijke afstammeling van Aäron, iedere priester, generatie na generatie, mag dit eten, ieder die ermee in aanraking komt, zal heilig worden.’

19-20 En de Here zei tegen Mozes: ‘Op de dag dat Aäron en zijn zonen tot priester worden gezalfd en gewijd, moeten zij de Here een spijsoffer brengen: 2,2 liter fijn meel, waarvan de ene helft ʼs morgens en de andere helft ʼs avonds moet worden geofferd. 21Het moet op een bakplaat met olijfolie worden gemengd en gebakken en daarna aan de Here worden geofferd. De brandende stukken van het spijsoffer zullen aangenaam zijn voor de Here. 22-23 Als de zonen hun vaders opvolgen als priester, moet dit offer op hun inwijdingsdag worden gebracht. Dit is een regel die altijd van kracht blijft. Dit spijsoffer moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand. Niets ervan mag worden gegeten.’

24Toen sprak de Here opnieuw tegen Mozes en zei: 25‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat dit de voorschriften betreffende het zondoffer zijn: dit offer is allerheiligst en moet voor de ogen van de Here worden geslacht. 26De priester die deze offerdienst uitvoert, zal het vlees van het offer in de voorhof van de tabernakel eten. 27Alleen zij die geheiligd zijn—de priesters—mogen dit vlees aanraken. Alles wat met het vlees in aanraking komt, is geheiligd. Als bloed op de kleren van de priester spat, moet dat kledingstuk op een heilige plaats worden gewassen. 28De stenen pot waarin het vlees is gekookt, moet worden stukgeslagen. Als het vlees in een koperen pot is gekookt, moet die pot worden geschuurd en met water worden omgespoeld. 29Iedere mannelijke priester mag van dit offer eten, maar alleen zij, want het is allerheiligst. 30Geen enkel zondoffer echter, waarvan het bloed de tabernakel is binnengebracht om er in het heiligdom verzoening mee te doen, mag worden gegeten. Het moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand.’