Numeri 22:21-41, Numeri 23:1-26 HTB

Numeri 22:21-41

Zo zadelde Bileam de volgende morgen zijn ezelin en vertrok met de boodschappers naar Moab. Maar God was toornig omdat Bileam meeging naar Moab en Hij stuurde zijn Engel, die Zich op de weg opstelde om tegen Bileam op te treden. Bileam reed intussen op zijn ezelin verder met twee dienaren bij zich. Plotseling zag Bileams ezelin de Engel van de Here met getrokken zwaard op de weg staan. Zij rende de weg af, een veld in, maar Bileam sloeg haar terug naar de weg. De Engel van de Here stond nu tussen twee muren op de weg, waar aan weerszijden wijngaarden lagen. Toen de ezelin de Engel van de Here daar zag staan, drukte ze zich tegen de muur, zodat Bileams voet beklemd raakte. Dat leverde de ezelin opnieuw slaag op. De Engel van de Here ging naar een plaats waar de weg zo smal was dat de ezelin er niet meer door kon. Toen de ezelin dat zag, ging ze op de weg liggen! Maar nu werd Bileam pas goed boos en hij ranselde de ezelin af met zijn stok. Toen liet de Here de ezelin spreken! ‘Wat heb ik misdaan dat u mij nu al drie keer hebt geslagen?’ vroeg zij Bileam. ‘Omdat je een spelletje met mij speelt!’ schreeuwde Bileam boos. ‘Als ik een zwaard bij me had, zou ik je doden!’ ‘Heb ik zoiets ooit eerder in mijn leven gedaan?’ vroeg de ezelin. ‘Nee,’ moest Bileam toegeven.

Toen opende de Here Bileams ogen en hij zag de Engel van de Here met het getrokken zwaard op de weg staan. Toen boog Bileam het hoofd en liet zich op de grond vallen. ‘Waarom hebt u uw ezelin driemaal geslagen?’ vroeg de Engel van de Here hem. ‘Ik ben gekomen om u tegen te houden, want u bevindt zich op een weg die Ik u niet heb gewezen. Driemaal zag de ezelin Mij staan en ontliep zij Mij. Als zij dat niet had gedaan, was u nu dood en zou Ik haar hebben laten leven.’ Toen bekende Bileam: ‘Ik heb gezondigd. Ik was mij er niet van bewust dat U op de weg stond. Ik zal naar huis teruggaan als U dat wilt.’ Maar de Engel van de Here zei: ‘Ga met die mannen mee, maar zeg alleen dat wat Ik u opdraag te zeggen.’ Zo reisde Bileam met de mannen verder.

Toen koning Balak hoorde dat Bileam in aantocht was, verliet hij de hoofdstad en ging hem tegemoet tot de rivier de Arnon, de grens van zijn land. ‘Waarom hebt u zo lang gewacht met hier te komen?’ vroeg hij Bileam. ‘Geloofde u niet dat ik u zou belonen?’ Bileam antwoordde: ‘Ik ben gekomen, maar ik kan niets anders zeggen dan wat God mij opdraagt te zeggen. Dat zijn dus de woorden die ik zal spreken.’ Bileam vergezelde de koning naar Kirjat-Chusot, waar koning Balak ossen en schapen offerde en ook aan Bileam en de boodschappers dieren gaf voor hun offers. De volgende morgen nam Balak Bileam mee naar de top van de hoogte van Baäl. Vanaf dat punt konden zij een deel van het volk Israël zien.

Read More of Numeri 22

Numeri 23:1-26

De boodschap van Bileam

Bileam zei tegen de koning: ‘Bouw hier zeven altaren en maak zeven jonge stieren en zeven rammen klaar om te offeren.’ Balak volgde zijn aanwijzingen op en op elk altaar offerden zij een jonge stier en een ram. Toen zei Bileam tegen de koning: ‘Blijf hier bij uw brandoffer staan, dan zal ik kijken of de Here mij wil ontmoeten. Ik zal u vertellen wat Hij tegen mij zegt.’ Toen klom hij een kale heuvel op en God ontmoette hem daar. Bileam zei tegen Hem: ‘Ik heb zeven altaren laten bouwen en op elk altaar een jonge stier en een ram geofferd.’ Toen gaf de Here Bileam een boodschap voor koning Balak. Toen Bileam terugkwam, stond de koning naast de brandoffers. Alle vorsten van Moab stonden bij hem.

Dit was Bileams boodschap: ‘Koning Balak van Moab heeft mij uit het land Aram, uit de bergen in het oosten, gehaald. “Kom,” zei hij, “vervloek Jakob voor mij! Verwens Israël.” Maar hoe kan ik vervloeken wat God niet heeft vervloekt? Hoe kan ik een volk verwensen dat niet door de Here verwenst is? Ik kijk naar hen vanaf de rotsen, vanaf de heuvels overzie ik hen. Zij leven apart van andere volken en willen dat zo houden. Zij zijn zo talrijk als het stof, hun aantal is ontelbaar. Kon ik maar zo oprecht sterven als zij, was mijn einde maar gelijk aan hun einde!’

‘Wat hebt u nu gedaan?’ riep koning Balak vertwijfeld. ‘Ik heb u gezegd mijn vijanden te vervloeken en nu hebt u ze gezegend!’ Maar Bileam antwoordde: ‘Kan ik iets anders zeggen dan wat de Here mij opdraagt?’ Toen zei Balak tegen hem: ‘Kom mee naar een andere plek, daar kunt u het hele volk Israël overzien. Hier ziet u maar een gedeelte. Vervloek die Israëlieten dan vanaf die plek!’ Balak nam Bileam mee naar het veld van Sofim, op de top van de berg Pisga en bouwde daar zeven altaren. Op elk altaar offerde hij opnieuw een jonge stier en een ram. Toen zei Bileam tegen de koning: ‘Blijf hier bij uw brandoffer staan, dan zal ik de Here om raad vragen.’

En de Here ontmoette Bileam en vertelde hem wat hij moest zeggen. Zo keerde hij terug naar de plaats waar de koning en de andere vorsten van Moab naast hun brandoffers stonden. ‘Wat heeft de Here gezegd?’ vroeg de koning nieuwsgierig.

Bileam antwoordde: ‘Sta op, Balak en luister! Luister naar mij, zoon van Sippor. God is geen man, dat Hij zou liegen, Hij verandert niet van gedachten zoals mensen doen. Heeft Hij ooit iets beloofd zonder zijn belofte na te komen? Kijk! Ik heb bevel gekregen hen te zegenen, want God heeft hen gezegend en daar kan ik niets aan veranderen! Hij ziet geen ongerechtigheid in Jakob. Hij rekent Israël haar zonde niet aan. De Here, hun God, is met hen, Hij is hun Koning! God heeft hen uit Egypte geleid, Israël is zo sterk als een wilde os! Toverij doet Jakob niets en waarzeggerij heeft geen vat op Israël. Nu zal van Israël worden gezegd: “Wat een wonderen heeft God voor hen gedaan!” Dit volk staat op als een leeuw en zal pas gaan liggen als het de buit heeft gegeten en het bloed van de verslagenen heeft gedronken!’

‘Als u het volk niet wilt vervloeken, goed. Maar zegen het dan in elk geval niet!’ riep de koning naar Bileam. Maar Bileam antwoordde: ‘Ik heb u toch gezegd dat ik moet zeggen wat de Here mij opdraagt?’

Read More of Numeri 23