1 Samuël 16:1-23, 1 Samuël 17:1-37 HTB

1 Samuël 16:1-23

David door Samuël gezalfd

Ten slotte zei de Here tegen Samuël: ‘U hebt nu lang genoeg getreurd om het feit dat Ik Saul als koning van Israël heb verworpen. Vul een hoorn met olie, ga naar Bethlehem en zoek daar Isaï op. Ik heb een van zijn zonen uitgekozen om koning te worden.’ Samuël vroeg: ‘Hoe kan ik dat nu doen? Als Saul dat hoort, zal hij mij zeker doden.’ ‘Neem een kalf mee,’ zei de Here, ‘en zeg dat u bent gekomen om de Here een offer te brengen. Roep Isaï dan bij het offer en Ik zal u laten zien welke van zijn zonen u voor Mij moet zalven.’

Samuël voerde de opdracht van de Here uit. Toen hij in Bethlehem kwam, kwamen de leiders van de stad angstig naar hem toe. ‘Wat is er mis?’ vroegen zij. ‘Niets om u bezorgd over te maken,’ antwoorddde Samuël. ‘Ik ben gekomen om de Here een offer te brengen. Reinig uzelf, dan kunt u eraan deelnemen.’ Hij voerde zelf de reinigingsvoorschriften uit bij Isaï en zijn zonen en nodigde ook hen uit. Toen zij arriveerden en Samuël Eliab zag, dacht hij: ‘Dat moet de man zijn die de Here heeft gekozen!’ Maar de Here zei tegen hem: ‘Beoordeel een man niet op zijn uiterlijk of zijn lengte, want dit is niet de man die Ik bedoel. Ik beslis op andere gronden dan u! De mensen beoordelen iemand naar zijn uiterlijk, maar Ik kijk naar zijn gedachten en hoe hij innerlijk is.’ Toen riep Isaï zijn zoon Abinadab naar voren en stuurde hem naar Samuël. Maar Samuël zei: ‘Hij is het ook niet.’ Daarna was Samma aan de beurt, maar ook nu zei Samuël: ‘Nee, dit is hem evenmin.’ Zeven zonen stelden zich aan Samuël voor maar de Here had geen van hen uitgekozen. Samuel vroeg aan Isaï: ‘Heb ik nu al uw zonen gezien?’ ‘Nee, mijn jongste zoon is niet hier. Hij is bij de schapen in het veld,’ vertelde Isaï hem. ‘Laat hem meteen halen,’ beval Samuël, ‘want wij gaan pas eten wanneer hij hier is.’ Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rood haar en vriendelijke ogen. De Here zei: ‘Dit is degene die Ik bedoel, sta op en zalf hem.’

En terwijl David daar tussen zijn broers stond, pakte Samuël de olie die hij had meegebracht en goot die over Davids hoofd. Op dat moment kwam de Geest van de Here over David en vervulde hem vanaf die dag. Samuël keerde hierna terug naar Rama.

Maar de Geest van de Here had Saul verlaten en in plaats daarvan stuurde de Here hem een boze geest, die hem depressief en angstig maakte. Enkele dienaren stelden hem voor dat hij iets moest doen om daarvan te genezen. ‘Wij zullen een goede harpspeler zoeken, die kan dan voor u spelen, telkens als u last hebt van die martelende geest,’ zeiden zij. ‘De harpmuziek zal u kalmeren en u er snel weer bovenop brengen.’ ‘Goed,’ zei Saul, ‘zoek maar een goede harpspeler.’ Een van zijn dienaren zei: ‘Ik ken een jongen in Bethlehem, de zoon van een zekere Isaï, die niet alleen goed de harp bespeelt, maar ook moedig, sterk en knap is. Bovendien heeft hij een goed en betrouwbaar oordeel. En wat nog belangrijker is,’ voegde hij eraan toe, ‘de Here is met hem.’

Dus stuurde Saul boodschappers naar Isaï met de vraag of hij zijn zoon David, de schaapherder, naar hem toe wilde sturen. Isaï stuurde David toen naar het hof en gaf hem een bokje en een ezel, beladen met brood en wijn, mee. Bij de eerste oogopslag kreeg Saul bewondering en genegenheid voor David, en David werd zijn wapenknecht. Saul schreef Isaï: ‘Laat David bij mij aan het hof blijven, want ik ben erg op hem gesteld.’ En steeds als de geest die God had gestuurd Saul dwars zat, speelde David op de harp, zodat Saul zich beter ging voelen en de boze geest hem met rust liet.

Read More of 1 Samuël 16

1 Samuël 17:1-37

David en Goliath

De Filistijnen trokken hun legers samen en sloegen hun kamp op tussen Socho in Juda en Azeka in Efes-Dammim. Daarop mobiliseerde Saul zijn leger bij het Terebintendal. Het dal lag tussen beide kampen in, zodat de Filistijnen en de Israëlieten elkaar konden zien. Op een dag kwam Goliath, een kampvechter uit Gath, uit het Filistijnse kamp gelopen tot hij binnen gehoorsafstand van de Israëlitische troepen was. Hij was een reusachtige man met een lengte van bijna drie meter! Hij droeg een koperen helm, een koperen borstpantser van vijfenvijftig kilo en koperen beenkappen. Ook had hij een koperen speer van enige centimeters dik bij zich. De speerpunt was van ijzer en woog meer dan zes kilo. Voor hem uit liep zijn wapenknecht met een reusachtig schild.

Hij bleef staan en schreeuwde naar de Israëlieten: ‘Zouden jullie wel optrekken en vechten? Ik vertegenwoordig de Filistijnen, kiezen jullie uit de mannen van Saul ook een vertegenwoordiger, dan zullen wij dit in een man-tegen-man gevecht uitvechten! Als jullie man erin slaagt mij te doden, zullen wij jullie slaven worden! Maar als ik hem dood, moeten jullie onze slaven worden! Ik daag de legers van Israël uit! Stuur mij een man die tegen mij wil vechten!’ Toen Saul en zijn mannen dit hoorden, raakten zij ontmoedigd en werden bang.

David was de zoon van de hoogbejaarde Isaï, die in Bethlehem in Juda woonde en acht zonen had. De drie oudsten—Eliab, Abinadab en Samma—hoorden al bij Sauls leger dat tegen de Filistijnen moest strijden. David was de jongste en maakte deel uit van Sauls staf aan het hof. Hij ging geregeld naar Bethlehem om zijn vader met de schapen te helpen.

Veertig dagen lang, ʼs morgens en ʼs avonds, daagde de Filistijnse reus de Israëlitische legers uit. Op een dag zei Isaï tegen David: ‘Breng een grote zak geroosterd koren en deze tien broden naar je broers. Geef deze tien stukken kaas aan hun commandanten en vraag hoe je broers het maken. Neem een levensteken van hen mee terug!’ Saul, de broers van David en de rest van het Israëlitische leger lagen nog steeds bij het Terebintendal.

De volgende morgen in alle vroegte liet David de schapen onder de hoede van een andere herder achter en vertrok met de geschenken. Hij bereikte de rand van het kamp net op het moment dat het Israëlitische leger onder het slaken van oorlogskreten naar het strijdtoneel trok. Even later stonden de Israëlitische en Filistijnse troepen oog in oog met elkaar, leger tegenover leger. David liet zijn bagage achter bij een kwartiermeester en mengde zich snel onder de soldaten, op zoek naar zijn broers. Terwijl hij met hen praatte en informeerde hoe het met hen ging, zag hij hoe Goliath tussen de Filistijnse troepen naar voren kwam en zijn uitdaging naar het Israëlitische leger uitschreeuwde. Zodra zij hem zagen, begonnen de Israëlitische strijders zich uit angst terug te trekken.

‘Heb je die kerel gezien?’ vroegen de soldaten. ‘Hij beledigt voortdurend het hele leger van Israël. En heb je gehoord van de enorme beloning die de koning heeft uitgeloofd voor de man die hem doodt? De koning zal hem een van zijn dochters als vrouw geven en hem en zijn hele familie vrijstellen van belastingen!’ David wendde zich tot enkele anderen die in de buurt stonden om te horen of dit werkelijk waar was. ‘Wat krijgt de man die deze Filistijn doodt en een eind maakt aan zijn beledigingen aan het adres van Israël?’ vroeg hij hun. ‘Wie is die heidense Filistijn trouwens dat hij de legers van de levende God uitdaagt?’ En ook hier kreeg hij hetzelfde antwoord.

Maar toen Davids oudste broer Eliab hem zo hoorde praten, werd hij boos. ‘Wat doe jij hier eigenlijk?’ wilde hij weten. ‘Moet jij niet op die paar schapen passen? Ik weet wel wat jij van plan bent, je wilt natuurlijk de gevechten zien!’ ‘Wat heb ik misdaan?’ vroeg David. ‘Ik stelde alleen een paar vragen!’ Hij liep naar enkele anderen, stelde hun dezelfde vraag en kreeg opnieuw hetzelfde antwoord.

Toen men eindelijk doorhad wat David bedoelde en iemand dat aan koning Saul had verteld, liet Saul hem bij zich brengen. David zei: ‘Wees niet bezorgd over deze Filistijn. Ik zal met hem afrekenen.’ ‘Je weet niet wat je zegt,’ bracht Saul er tegenin. ‘Hoe kan een jongen als jij vechten tegen deze Filistijn? Jij bent nog veel te jong en hij is al van jongs af aan soldaat!’ Maar David hield voet bij stuk. Hij zei: ‘Ik heb wel meegemaakt, toen ik de schapen van mijn vader hoedde, dat een leeuw of een beer opdook die een lam greep. Ik ging hem achterna met een stok om het lam te bevrijden. Toen hij mij aanviel, greep ik hem bij zijn kaak en sloeg hem dood. Ik heb dat gedaan met leeuwen en beren en ik zal het ook met deze heidense Filistijn doen, omdat hij de legers van de levende God heeft uitgedaagd! De Here, die mij beschermde tegen de klauwen van leeuwen en beren, zal mij ook beschermen tegen deze Filistijn!’ Ten slotte gaf Saul toe. ‘Goed, ga je gang maar,’ zei hij, ‘De Here zal je beschermen!’

Read More of 1 Samuël 17