Второзаконие 5 – NRT & HTB

New Russian Translation

Второзаконие 5:1-33

Десять заповедей

(Исх. 20:1-17)

1Моисей созвал весь Израиль и сказал:

– Слушай, Израиль, установления и законы, которые я объявляю вам сегодня. Выучите их и храните, чтобы следовать им. 2Господь, наш Бог, заключил с нами завет у Хорива. 3Не только с нашими отцами Господь заключил этот завет, но с нами, со всеми, кто живет здесь сегодня. 4Господь говорил с вами лицом к лицу из огня на горе. 5(В то время я стоял между Господом и вами, чтобы объявлять вам слово Господа, потому что вы боялись огня и не поднимались на гору.) Он сказал:

6«Я – Господь, твой Бог, Который вывел тебя из Египта, земли рабства.

7Пусть не будет у тебя других богов, кроме Меня.

8Не делай себе идола – никакого изображения того, что на небе вверху, на земле внизу, или в водах ниже земли. 9Не поклоняйся им и не служи им, ведь Я, Господь, твой Бог – ревнивый Бог, наказывающий детей за грехи отцов до третьего и четвертого поколения тех, кто ненавидит Меня, 10но являющий милость тысячам поколений тех, кто5:10 Или: «тысячам тех, кто … » любит Меня и соблюдает Мои повеления.

11Не используй имени Господа, твоего Бога, напрасно, потому что Господь не оставит безнаказанным никого, кто использует Его имя напрасно.

12Соблюдай субботний день и храни его святым, как повелел тебе Господь, твой Бог. 13Шесть дней трудись и делай всю свою работу, 14но седьмой день – это суббота Господу, твоему Богу. Не делай в этот день никакой работы – ни ты, ни твой сын или дочь, ни слуга или служанка, ни вол, ни осел, ни какой другой скот, ни чужеземец в твоих городах, чтобы твои слуга и служанка могли отдохнуть, как и ты сам. 15Помни, что ты был рабом в Египте и что Господь, твой Бог, вывел тебя оттуда могучей дланью и простертой рукой. Поэтому Господь, твой Бог, повелел тебе соблюдать субботний день.

16Почитай своего отца и мать, как повелел тебе Господь, твой Бог, чтобы тебе жить долго и благополучно на земле, которую дает тебе Господь, твой Бог.

17Не убивай.

18Не нарушай супружескую верность.

19Не кради.

20Не давай ложного свидетельства на другого.

21Не желай жены твоего ближнего. Не желай дома или земли ближнего, его слуги или служанки, его вола или осла: ничего из того, что принадлежит ближнему твоему».

Ответ народа

(Исх. 20:18-21)

22Это повеления, которые Господь объявил громким голосом всей вашей общине там, на горе, из огня, облака и кромешной тьмы. Больше Он ничего не добавил. Потом Он написал эти повеления на двух каменных плитках и дал их мне.

23Когда вы слышали голос из тьмы, а гора пылала огнем, все вожди ваших родов и ваши старейшины пришли ко мне 24и сказали: «Господь, наш Бог, показал нам Свою славу и величие, и мы слышали Его голос из огня. Сегодня мы увидели, что человек может жить, даже если Бог говорит с ним. 25Но зачем нам умирать теперь? Этот великий огонь пожрет нас, и мы погибнем, если и дальше будем слышать голос Господа, нашего Бога. 26Ведь кто из смертных когда-либо слышал, как мы, голос живого Бога, говорящего из огня, и остался жив? 27Иди и выслушай, что говорит Господь, наш Бог. Потом перескажи нам все, что Господь, наш Бог, тебе скажет. Мы выслушаем и исполним».

28Господь услышал вас, когда вы говорили со мной, и сказал мне: «Я услышал, что говорили тебе эти люди. Все, что они сказали, хорошо. 29О если бы их сердце побуждало их всегда бояться Меня и соблюдать все Мои повеления, то с ними и с их детьми все было бы благополучно!

30Иди, скажи им, чтобы они вернулись к своим шатрам. 31Но сам останься здесь со Мной, чтобы Я дал тебе все повеления, установления и законы. Ты должен научить их следовать им в земле, которую Я отдаю им во владение».

32Смотрите же, исполняйте то, что повелел вам Господь, ваш Бог; не уклоняйтесь ни вправо, ни влево. 33Всегда идите тем путем, которым повелел вам идти Господь, ваш Бог, чтобы жить и преуспевать, и умножить свои дни в земле, которой вы завладеете.

Het Boek

Deuteronomium 5:1-33

1Moses riep heel Israël bijeen, en sprak tot hen: Israël, hoor de bepalingen en voorschriften, die ik u heden verkondig; ge moet ze leren en ze nauwgezet onderhouden! 2Jahweh, onze God, heeft op de Horeb met ons een Verbond gesloten. 3Niet met onze vaderen heeft Jahweh dat Verbond aangegaan, maar met ons; met ons allen, die thans hier nog in leven zijn. 4Van aanschijn tot aanschijn en midden uit het vuur heeft Jahweh op de berg tot u gesproken: 5ik stond toen slechts tussen Jahweh en u, om u het woord van Jahweh over te brengen, omdat gij bevreesd waart voor het vuur, en de berg niet hadt durven bestijgen. Toen sprak Hij: 6Ik ben Jahweh, uw God, die u uit Egypte heb geleid, uit het slavenhuis. 7Gij zult geen andere goden hebben dan Mij. 8Gij zult u geen afgodsbeeld maken, geen gestalte van iets aan de hemel daarboven, op de aarde beneden of in het water, dat onder de aarde is. 9Gij moogt ze aanbidden noch dienen; want Ik Jahweh, uw God, ben een naijverige God, die de zonden der vaderen wreekt op de kinderen en op het derde en vierde geslacht van hen, die Mij haten, 10maar die genade bewijst aan het duizendste geslacht van die Mij beminnen en mijn geboden onderhouden. 11Gij zult de naam van Jahweh, uw God, niet ijdel gebruiken; want Jahweh laat niet ongestraft, die zijn naam ijdel gebruikt. 12Onderhoud de sabbatdag en heilig hem, zoals Jahweh, uw God, u bevolen heeft. 13Zes dagen moogt ge werken en al uw arbeid verrichten; 14maar de zevende dag is een sabbat ter ere van Jahweh, uw God, dan moogt gij, noch uw zoon of uw dochter, noch uw slaaf of slavin, noch uw rund, uw ezel of een van uw beesten, noch de vreemdeling binnen uw poorten enige arbeid verrichten, opdat uw slaaf en slavin kunnen rusten, zoals gijzelf. 15Denk er aan, dat gij zelf slaaf zijt geweest in het land van Egypte, dat Jahweh, uw God, u daar vandaan heeft geleid met sterke hand en gespierde arm, en Jahweh, uw God, u daarom bevolen heeft de sabbatdag te onderhouden. 16Eer uw vader en uw moeder, zoals Jahweh, uw God, u bevolen heeft, opdat gij lang moogt blijven leven, en het u goed moge gaan in het land, dat Jahweh, uw God, u zal schenken. 17Gij zult niet doden. 18Gij zult geen overspel doen. 19Gij zult niet stelen. 20Gij zult tegen uw naaste geen valse getuigenis afleggen. 21Gij zult de vrouw van uw naaste niet begeren. Gij zult het huis van uw naaste niet verlangen, noch zijn akker, noch zijn slaaf of slavin, noch zijn os of zijn ezel, noch iets wat uw naaste behoort. 22Tot heel uw gemeente heeft Jahweh op de berg midden uit het vuur en de donkere wolk met machtige stem deze woorden gesproken. Hij voegde daar verder niets aan toe, maar schreef ze op twee stenen tafelen neer, die Hij mij gaf. 23Want toen gij de stem uit het donker en van de vlammende berg hadt gehoord, zijt gij met al uw stamhoofden en oudsten op mij toegetreden, 24en hebt gezegd: Zie, Jahweh, onze God, heeft ons zijn glorie en grootheid getoond, en wij hebben zijn stem gehoord uit het vuur! Zeker, wij hebben heden gezien, dat een mens in leven kan blijven, ook als God met hem spreekt. 25Waarom zouden wij dan ten slotte toch sterven? Want dit machtige vuur zal ons verteren; zo wij nog langer de stem van Jahweh, onzen God, moeten horen, zullen wij sterven. 26Want welk schepsel, dat, zoals wij, de stem van een levenden God heeft gehoord, die spreekt uit het vuur, kan in leven blijven? 27Treed gij naderbij en luister naar al wat Jahweh, onze God, heeft te zeggen; deel gij ons dan mee al wat Jahweh, onze God, tot u spreekt, en wij zullen het gehoorzaam volbrengen. 28Jahweh hoorde, wat gij tot mij hadt gezegd, en Hij sprak tot mij: Ik heb gehoord wat dit volk tot u heeft gesproken. Hoe voortreffelijk hebben zij dit alles gezegd! 29O, mochten zij toch altijd die gezindheid bewaren, altijd Mij vrezen en mijn geboden onderhouden, opdat het hun en hun kinderen eeuwig goed moge gaan! 30Ga dus, en zeg hun: Keert terug naar uw tenten. 31Maar blijf gij hier bij Mij; dan zal Ik u al de geboden, bepalingen en voorschriften verkondigen, waarin Gij hen moet onderrichten, en die zij moeten volbrengen in het land, dat Ik hun in bezit zal geven. 32Volbrengt dus alles zorgvuldig, wat Jahweh, uw God, u bevolen heeft, en wijkt er noch ter rechter, noch ter linker zijde van af. 33Bewandelt alle wegen, die Jahweh, uw God, u heeft aangewezen, opdat gij moogt leven, het u goed moge gaan, en gij lang het land moogt bewonen, dat gij in bezit gaat nemen.