2 Kings 20 – NIV & HTB

New International Version

2 Kings 20:1-21

Hezekiah’s Illness

1In those days Hezekiah became ill and was at the point of death. The prophet Isaiah son of Amoz went to him and said, “This is what the Lord says: Put your house in order, because you are going to die; you will not recover.”

2Hezekiah turned his face to the wall and prayed to the Lord, 3“Remember, Lord, how I have walked before you faithfully and with wholehearted devotion and have done what is good in your eyes.” And Hezekiah wept bitterly.

4Before Isaiah had left the middle court, the word of the Lord came to him: 5“Go back and tell Hezekiah, the ruler of my people, ‘This is what the Lord, the God of your father David, says: I have heard your prayer and seen your tears; I will heal you. On the third day from now you will go up to the temple of the Lord. 6I will add fifteen years to your life. And I will deliver you and this city from the hand of the king of Assyria. I will defend this city for my sake and for the sake of my servant David.’ ”

7Then Isaiah said, “Prepare a poultice of figs.” They did so and applied it to the boil, and he recovered.

8Hezekiah had asked Isaiah, “What will be the sign that the Lord will heal me and that I will go up to the temple of the Lord on the third day from now?”

9Isaiah answered, “This is the Lord’s sign to you that the Lord will do what he has promised: Shall the shadow go forward ten steps, or shall it go back ten steps?”

10“It is a simple matter for the shadow to go forward ten steps,” said Hezekiah. “Rather, have it go back ten steps.”

11Then the prophet Isaiah called on the Lord, and the Lord made the shadow go back the ten steps it had gone down on the stairway of Ahaz.

Envoys From Babylon

12At that time Marduk-Baladan son of Baladan king of Babylon sent Hezekiah letters and a gift, because he had heard of Hezekiah’s illness. 13Hezekiah received the envoys and showed them all that was in his storehouses—the silver, the gold, the spices and the fine olive oil—his armory and everything found among his treasures. There was nothing in his palace or in all his kingdom that Hezekiah did not show them.

14Then Isaiah the prophet went to King Hezekiah and asked, “What did those men say, and where did they come from?”

“From a distant land,” Hezekiah replied. “They came from Babylon.”

15The prophet asked, “What did they see in your palace?”

“They saw everything in my palace,” Hezekiah said. “There is nothing among my treasures that I did not show them.”

16Then Isaiah said to Hezekiah, “Hear the word of the Lord: 17The time will surely come when everything in your palace, and all that your predecessors have stored up until this day, will be carried off to Babylon. Nothing will be left, says the Lord. 18And some of your descendants, your own flesh and blood who will be born to you, will be taken away, and they will become eunuchs in the palace of the king of Babylon.”

19“The word of the Lord you have spoken is good,” Hezekiah replied. For he thought, “Will there not be peace and security in my lifetime?”

20As for the other events of Hezekiah’s reign, all his achievements and how he made the pool and the tunnel by which he brought water into the city, are they not written in the book of the annals of the kings of Judah? 21Hezekiah rested with his ancestors. And Manasseh his son succeeded him as king.

Het Boek

2 Koningen 20:1-21

1In die dagen werd Ezekias dodelijk ziek. De profeet Isaias, de zoon van Amos, ging naar hem toe, en sprak tot hem: Dit zegt Jahweh! Maak uw zaken in orde; want ge moet sterven en zult niet langer leven. 2Toen keerde Ezekias zijn gezicht naar de muur en bad tot Jahweh: 3Ach Jahweh, denk er toch aan, hoe ik trouw en in oprechtheid des harten voor U heb geleefd, en steeds heb gedaan, wat U aangenaam was. En Ezekias barstte in tranen uit. 4Isaias had de binnenhof nog niet verlaten, of het woord van Jahweh werd tot hem gericht: 5Keer terug, en zeg tot Ezekias, den vorst van mijn volk: Zo spreekt Jahweh, de God van David, uw vader! Ik heb uw smeken gehoord en uw tranen gezien. Zie, Ik zal u genezen; overmorgen zult ge naar de tempel van Jahweh gaan. 6En Ik zal uw leven met vijftien jaren verlengen; ook zal Ik u en deze stad uit de macht van den assyrischen koning bevrijden, en deze stad in bescherming nemen ter wille van Mijzelf en van David, mijn dienaar. 7Toen sprak Isaias: Haal een vijgenkoek. Ze deden het en legden hem op het gezwel. En Ezekias genas. 8Ezekias vroeg Isaias: Wat is het teken, dat Jahweh mij zal genezen, en dat ik binnen drie dagen naar de tempel van Jahweh zal gaan? 9Isaias zeide: Dit is voor u het teken van Jahweh, dat Jahweh wat Hij beloofd heeft, zal doen. Moet de schaduw tien graden vooruit, of tien graden teruggaan? 10Ezekias zeide: Het zegt niet veel, wanneer de schaduw tien graden naar beneden gaat; neen zij moet teruggaan, tien graden achteruit. 11Nu riep de profeet Isaias Jahweh aan, en de schaduw op de zonnewijzer van Achaz ging tien graden terug, juist zoveel als zij reeds gedaald was. 12In die tijd zond Merodak-Baladan, de zoon van Baladan en koning van Babel, gezanten naar Ezekias met brieven en geschenken; want hij had van zijn ziekte gehoord. 13In zijn vreugde hierover liet Ezekias hun heel zijn schatkamer zien met het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie: heel zijn tuighuis en al wat er in zijn magazijnen lag opgestapeld. Er was niets in zijn paleis en heel zijn gebied, wat Ezekias hun niet liet zien. 14Toen ging de profeet Isaias naar koning Ezekias toe, en zeide tot hem: Wat hebben deze mannen gezegd, en waar vandaan zijn ze tot u gekomen? Ezekias antwoordde: Uit een ver land zijn ze mij komen bezoeken, uit Babel. 15Hij vroeg: Wat hebben ze in uw paleis gezien? Ezekias antwoordde: Ze hebben alles gezien wat in mijn paleis is; en er is ook niets in mijn magazijnen, wat ik hun niet heb getoond. 16Toen sprak Isaias tot Ezekias: Hoor dan het woord van Jahweh! 17Zie, de dagen zullen komen, waarin al wat zich in uw paleis bevindt en al wat uw vaderen tot heden toe hebben opgestapeld, naar Babel zal worden overgebracht; niets blijft er over, zegt Jahweh! 18En uit uw zonen, uw eigen kinderen, die gij zult verwekken, zal men er kiezen, om ze tot eunuchen te maken in het paleis van den koning van Babel. 19Toen zeide Ezekias tot Isaias: Het woord van Jahweh, dat gij gesproken hebt, is goed! Hij dacht: dan is er althans in mijn tijd bestendige vrede. 20De verdere geschiedenis van Ezekias, met al zijn krijgsverrichtingen, en hoe hij de vijver en het kanaal maakte en zo het water in de stad bracht, is beschreven in het boek der kronieken van de koningen van Juda. 21Ezekias ging bij zijn vaderen te ruste, en zijn zoon Manasses volgde hem op.