Jonah 2 – NIV & HTB

New International Version

Jonah 2:1-10

In Hebrew texts 2:1 is numbered 1:17, and 2:1-10 is numbered 2:2-11. 1From inside the fish Jonah prayed to the Lord his God. 2He said:

“In my distress I called to the Lord,

and he answered me.

From deep in the realm of the dead I called for help,

and you listened to my cry.

3You hurled me into the depths,

into the very heart of the seas,

and the currents swirled about me;

all your waves and breakers

swept over me.

4I said, ‘I have been banished

from your sight;

yet I will look again

toward your holy temple.’

5The engulfing waters threatened me,2:5 Or waters were at my throat

the deep surrounded me;

seaweed was wrapped around my head.

6To the roots of the mountains I sank down;

the earth beneath barred me in forever.

But you, Lord my God,

brought my life up from the pit.

7“When my life was ebbing away,

I remembered you, Lord,

and my prayer rose to you,

to your holy temple.

8“Those who cling to worthless idols

turn away from God’s love for them.

9But I, with shouts of grateful praise,

will sacrifice to you.

What I have vowed I will make good.

I will say, ‘Salvation comes from the Lord.’ ”

10And the Lord commanded the fish, and it vomited Jonah onto dry land.

Het Boek

Jonas 2:1-10

1En in de buik van de vis bad Jonas tot Jahweh, zijn God. 2Hij sprak: In mijn angst riep ik tot Jahweh, En Hij heeft mij verhoord; Uit de schoot der onderwereld riep ik om hulp, En Gij hebt naar mijn smeken geluisterd. 3Gij hebt mij in de diepte geworpen, In het midden der zee; De vloed hield mij gevangen, Uw kolken en baren sloegen over mij heen. 4Ik sprak bij mijzelf: Ik ben verstoten uit uw oog; Hoe zal ik ooit nog aanschouwen Uw heilige tempel? 5Het water steeg me tot de lippen, De afgrond hield me gevangen; Het zeewier omkranste mijn hoofd Met een blijvende tooi. 6Tot de grondvesten der bergen daalde ik af, Naar het gewest met zijn eeuwige grendels; Maar Gij hebt mij uit het graf doen verrijzen, Jahweh, mijn God! 7Toen mijn ziel in mij versmachtte, Dacht ik aan Jahweh; En mijn gebed drong tot U door, In uw heilige tempel. 8Afgodendienaars weigeren hun hulde; 9Maar ik wil U lofzangen brengen, En wat ik beloofd heb, vervullen: Van Jahweh komt redding! 10Toen spuwde de vis, op Jahweh’s bevel, Jonas uit op de kust.