Habakkuk 3 – NIV & HTB

New International Version 2011

Habakkuk 3:1-19

Habakkuk’s Prayer

1A prayer of Habakkuk the prophet. On shigionoth.3:1 Probably a literary or musical term

2Lord, I have heard of your fame;

I stand in awe of your deeds, Lord.

Repeat them in our day,

in our time make them known;

in wrath remember mercy.

3God came from Teman,

the Holy One from Mount Paran.3:3 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here and at the middle of verse 9 and at the end of verse 13.

His glory covered the heavens

and his praise filled the earth.

4His splendor was like the sunrise;

rays flashed from his hand,

where his power was hidden.

5Plague went before him;

pestilence followed his steps.

6He stood, and shook the earth;

he looked, and made the nations tremble.

The ancient mountains crumbled

and the age-old hills collapsed—

but he marches on forever.

7I saw the tents of Cushan in distress,

the dwellings of Midian in anguish.

8Were you angry with the rivers, Lord?

Was your wrath against the streams?

Did you rage against the sea

when you rode your horses

and your chariots to victory?

9You uncovered your bow,

you called for many arrows.

You split the earth with rivers;

10the mountains saw you and writhed.

Torrents of water swept by;

the deep roared

and lifted its waves on high.

11Sun and moon stood still in the heavens

at the glint of your flying arrows,

at the lightning of your flashing spear.

12In wrath you strode through the earth

and in anger you threshed the nations.

13You came out to deliver your people,

to save your anointed one.

You crushed the leader of the land of wickedness,

you stripped him from head to foot.

14With his own spear you pierced his head

when his warriors stormed out to scatter us,

gloating as though about to devour

the wretched who were in hiding.

15You trampled the sea with your horses,

churning the great waters.

16I heard and my heart pounded,

my lips quivered at the sound;

decay crept into my bones,

and my legs trembled.

Yet I will wait patiently for the day of calamity

to come on the nation invading us.

17Though the fig tree does not bud

and there are no grapes on the vines,

though the olive crop fails

and the fields produce no food,

though there are no sheep in the pen

and no cattle in the stalls,

18yet I will rejoice in the Lord,

I will be joyful in God my Savior.

19The Sovereign Lord is my strength;

he makes my feet like the feet of a deer,

he enables me to tread on the heights.

For the director of music. On my stringed instruments.

Het Boek

Habakuk 3:1-19

1Een gebed van den profeet Habakuk. Op de toon van een klaaglied. 2Jahweh, ik heb uw boodschap gehoord, Vol ontzag voor uw werk, o Jahweh; Roep het ten leven in het midden der jaren, Openbaar het in het midden der tijden: Wil zelfs in uw gramschap De erbarming gedenken! 3God trekt op van Teman, De Heilige van het gebergte Paran; Zijn majesteit bedekt de hemel, De aarde is vol van zijn glorie; 4Zijn heerlijkheid glanst als het licht, Zijn kracht gaat schuil in de stralen uit zijn zijde. 5Voor hem uit gaat de pest, Het verderf volgt zijn schreden. 6Hij staat overeind, en schudt de aarde dooreen, Ziet toe, en doet de volkeren rillen. De eeuwige bergen splijten vaneen, De oude heuvelen worden geslecht als zijn eeuwige paden. 7Ik zie de tenten van Koesjan in nood, De zeilen uit het land van Midjan trillen. 8Is uw woede tegen de stromen ontstoken, Jahweh, uw gramschap tegen de zee? Neen, Gij rijdt op uw paarden En wagens, om redding te brengen! 9Uw boog is ontbloot, Gij hebt uw koker met pijlen gevuld; 10De aarde splijt Gij tot rivieren, De bergen zien sidderend naar U op; Een stortvloed van water jaagt voort, De afgrond buldert. 11De zon steekt haar handen omhoog, De maan trekt zich terug in haar woning Voor het licht van uw snorrende pijlen, Voor de bliksemglans van uw speer. 12In woede doorschrijdt Gij de aarde, In gramschap dorst Gij de volken! 13Gij rukt uit, om uw volk te verlossen, En uw Gezalfde te redden; Maar Gij slaat het dak van het huis Van den goddeloze te pletter, Legt de grondslagen bloot Tot op de rots. 14Gij doorboort met uw lans het hoofd van zijn helden, Die aanstormen, om mij te verstrooien; Die al jubelen, Als hadden ze den ongelukkige in zijn schuilhoek verslonden. 15Met uw paarden betreedt Gij de zee, Onder het bulderen der machtige wateren. 16Ik hoor het, en mijn binnenste rilt, Ik verneem het met bevende lippen; Mijn beenderen worden weggevreten, Mijn schreden wankelen, waar ik ga: Zo verbeid ik de dag van ellende, Die aanbreekt voor het volk, dat ons kwelt! 17Al bloeit dan de vijgeboom niet, En geeft de wijnstok geen vrucht; Al mislukt de oogst van de olijf, En brengt de akker geen spijs; Al zijn de schapen weg uit de kooi, En zijn er geen runderen in de stallen: 18Toch zal ik mij in Jahweh verheugen, Mij verblijden in den God van mijn heil! 19Jahweh, de Heer, is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten vlug als van hinden, En laat mij de hoogten betreden! Voor muziekbegeleiding; met harpen.