創世記 9 – JCB & HTB

Japanese Contemporary Bible

創世記 9:1-29

9

神の祝福と契約

1神は、ノアと息子たちを祝福しました。そして、子どもがたくさん生まれ、全地に増え広がるようにと命じたのです。 2-3「野の獣と鳥と魚はみな、あなたたちを恐れるようになるだろう。あなたたちは動物を治めなさい。穀物と野菜のほかに動物も食用として与えよう。 4しかし、いのちの源である血をすっかり抜き取ったあとでなければ、食べてはならない。 5-6人のいのちを奪うことは禁じる。人を殺した動物は生かしておいてはならない。人のいのちを奪う者には、同じくいのちが求められる。人殺しは、神に似せて造られた者を殺すことになるからだ。 7子どもをたくさん産みなさい。どんどん増え広がって、世界を治めなさい。」

8それから神は、ノアと息子たちに約束しました。 9-11「あなたたちとあなたたちの子孫、生き残った鳥、家畜、野生の動物すべてに、わたしはおごそかに誓う。もう二度と洪水で世界を滅ぼしたりはしない。 12その約束のしるしに、 13雲の中に虹をかけよう。この約束は、あなたたちと全世界に対し、この世の終わりまで効力を持つ。 14雲が大地を覆う時、虹が雲の中に輝くだろう。 15その時わたしは、いのちあるものを二度と洪水で滅ぼさないと、堅く約束したことを思い出そう。 16-17雲間にかかる虹が、地上のすべての生き物に対する永遠の約束を思い出させるからだ。」

ノアの息子たち

18ノアの三人の息子はセム、ハム、ヤペテで、このうちハムがカナン人の先祖に当たります。 19この三人から世界のあらゆる国民が出たのです。

20-21さて、ノアは農夫となり、ぶどうを栽培してぶどう酒を作るようになりました。ある日、彼はぶどう酒に酔って前後不覚になり、裸のままテントの中で寝入ってしまいました。 22その醜態を見たハムはあわてて外に飛び出し、二人の兄に、父親が裸で寝ていることを話しました。 23話を聞いたセムとヤペテは父の服を取りに行き、その服を自分たちの肩にかけ、二人並んでうしろ向きのままそろそろとテントに入りました。そして、父親の裸を見ないように注意しながら、服を肩から落として、父の体にかけたのです。 24-25ノアは酔いがさめて起き上がると、とっさに何があったのか悟りました。末の息子ハムがしたことを知った時、彼はこう言いました。

「カナン人〔ハムの子カナンから出た民族〕はのろわれよ。

セムとヤペテの奴隷となって仕えよ。」

26-27また、こう言いました。

「神がセムを祝福なさるように。

カナンは彼の奴隷となれ。

神がヤペテを祝福し、

セムの繁栄にあずかる者としてくださるように。

カナンは彼の奴隷となれ。」

28-29ノアは洪水のあとさらに三百五十年生き、九百五十歳で死にました。

Het Boek

Genesis 9:1-29

1Toen zegende God Noë met zijn zonen, en sprak tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, en bevolkt de aarde. 2Vrees en schrik voor u zal heersen bij alle dieren op de aarde en bij alle vogels in de lucht; al wat over de aarde kruipt en alle vissen in de zee zijn onderworpen aan uw macht. 3Alles, wat beweegt en leeft zal u tot voedsel strekken; met het groene gewas geef Ik dit alles aan u. 4Alleen het vlees, waarin de ziel nog woont, die het bloed is, moogt ge niet eten. 5Maar uw eigen levensbloed zal Ik wreken; van alle dieren zal Ik het terugeisen, zowel als van de mensen; van iedereen zal Ik het leven van den evenmens terugvorderen. 6Wie het bloed van een mens vergiet, Diens bloed zal door mensen worden vergoten; Want als zijn beeld heeft God den mens gemaakt. 7Gij dan weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u; wordt talrijk op de aarde, en bevolkt haar. 8Daarop sprak God tot Noë en zijn zonen: 9Zie, Ik zelf, Ik sluit mijn verbond met u, en met uw kroost na u, 10en met alle levende wezens, die bij u zijn: met de vogels, de viervoetige dieren en alle dieren der aarde, met al wat uit de ark is gekomen, met al wat op de aarde leeft. 11Ik sluit met u mijn verbond, dat nooit meer een schepsel door de wateren van de zondvloed zal worden verdelgd, en dat er nooit meer een zondvloed zal komen om de aarde te verwoesten. 12En God sprak: Dit is het teken van het verbond, Dat Ik sluit voor alle geslachten, die komen: Tussen Mij en tussen u, En alle levende wezens, die bij u zijn. 13Mijn boog zet Ik in de wolken Als een teken van het verbond tussen Mij en de aarde! 14Wanneer Ik op de aarde de wolken samenpak, En de boog verschijnt in de wolken, 15Dan zal Ik mijn verbond gedenken Tussen Mij en u en alle levende wezens. De wateren zullen nooit meer zwellen tot een zondvloed, Om alle vlees te verdelgen. 16Als de boog in de wolken staat, Zal Ik hem zien, om het eeuwig verbond te gedenken Tussen God en alle levende wezens, Alle schepselen, die op aarde zijn. 17En God sprak tot Noë: Dit is het teken van het verbond, dat Ik gesloten heb tussen Mij en alle schepselen, die op aarde zijn. 18De zonen van Noë, die de ark verlieten, waren Sem, Cham en Jáfet; Cham was de vader van Kanaän. 19Dit waren de drie zonen van Noë, en door hen werd de hele aarde bevolkt. 20Noë begon het land te bebouwen, en plantte een wijngaard. 21Hij dronk van de wijn, werd er door bedwelmd, en lag naakt in zijn tent. 22Toen Cham, de vader van Kanaän, de schaamte van zijn vader zag, ging hij het buiten aan zijn twee broers vertellen. 23Maar Sem en Jáfet haalden een mantel, legden die allebei op hun schouders, liepen achterwaarts binnen, en met afgewend gelaat bedekten ze de schaamte van hun vader, zodat ze de schaamte van hun vader niet zagen. 24Toen Noë uit zijn roes was ontwaakt, en vernam, wat zijn jongste zoon hem had gedaan, 25sprak hij: Vervloekt zij Kanaän, Een slaaf der slaven zal hij zijn voor zijn broeders. 26Hij sprak: Gezegend zij Jahweh, de God van Sem, Kanaän zij hem tot slaaf. 27Moge God voor Jáfet ruimte maken, Dat hij wone in de tenten van Sem; Kanaän zij hem tot slaaf. 28Noë leefde na de zondvloed nog driehonderd vijftig jaar. 29Heel de levensduur van Noë was negenhonderd vijftig jaar. En hij stierf.