Ezra 2 – Het Boek HTB

Het Boek

Ezra 2:1-70

1Dit zijn de bewoners der provincie, die weggetrokken zijn uit de ballingschap in Babel, waarheen Nabukodonosor, de koning van Babel, hen had weggevoerd, en die zijn teruggekeerd naar Jerusalem in Juda, iedereen naar zijn eigen stad. 2Het zijn degenen, die teruggekomen zijn met Zorobabel, Jesjóea, Nehemias, Seraja, Reëlaja, Mordekai, Bilsjan, Mispar, Bigwai, Rechoem en Baäna. Het aantal mannen uit het volk van Israël was als volgt: 3de zonen van Parosj telden een en twintighonderd twee en zeventig man; 4de zonen van Sjefatja, driehonderd twee en zeventig; 5de zonen van Arach, zevenhonderd vijf en zeventig; 6de zonen van Páchat-Moab, de zonen namelijk van Jesjóea en Joab, acht en twintighonderd en twaalf; 7de zonen van Elam, twaalfhonderd vier en vijftig; 8de zonen van Zattoe, negenhonderd vijf en veertig; 9de zonen van Zakkai, zevenhonderd zestig; 10de zonen van Bani, zeshonderd twee en veertig; 11de zonen van Bebai, zeshonderd drie en twintig; 12de zonen van Azgad, twaalfhonderd twee en twintig; 13de zonen van Adonikam, zeshonderd zes en zestig; 14de zonen van Bigwai, tweeduizend zes en vijftig; 15de zonen van Adin, vierhonderd vier en vijftig; 16de zonen van Ater, uit de familie van Chizki-ja, acht en negentig; 17de zonen van Besai, driehonderd drie en twintig; 18de zonen van Jora, honderd en twaalf; 19de zonen van Chasjoem, tweehonderd drie en twintig; 20de zonen van Gibbar, vijf en negentig; 21de burgers van Betlehem, honderd drie en twintig; 22de burgers van Netofa, zes en vijftig; 23de burgers van Anatot, honderd acht en twintig; 24de burgers van Azmáwet, twee en veertig; 25de burgers van Kirjat-Jearim, Kefira en Beërot, zevenhonderd drie en veertig; 26de burgers van Rama en Géba, zeshonderd een en twintig; 27de burgers van Mikmas, honderd twee en twintig; 28de burgers van Betel en Ai, tweehonderd drie en twintig; 29de burgers van Nebo, twee en vijftig; 30de zonen van Magbisj, honderd zes en vijftig; 31de zonen van den anderen Elam, twaalfhonderd vier en vijftig; 32de zonen van Charim, driehonderd en twintig; 33de burgers van Lod, Chadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig; 34de burgers van Jericho, driehonderd vijf en veertig; 35de zonen van Senaä, zes en dertighonderd dertig. 36De priesters: de zonen van Jedaja, uit het geslacht van Jesjóea telden negenhonderd drie en zeventig man; 37de zonen van Immer, duizend twee en vijftig; 38de zonen van Pasjchoer, twaalfhonderd zeven en veertig; 39de zonen van Charim, duizend zeventien. 40De levieten: de zonen van Jesjóea, Kadmiël en Hodawja telden vier en zeventig man. 41De zangers: de zonen van Asaf telden honderd acht en twintig man. 42De poortwachters: de zonen van Sjalloem, de zonen van Ater, de zonen van Talmon, de zonen van Akkoeb, de zonen van Chatita en de zonen van Sjobai telden tezamen honderd negen en dertig man. 43De tempelknechten waren: de zonen van Sicha; de zonen van Chasoefa; de zonen van Tabbaot; 44de zonen van Keros; de zonen van Siaha; de zonen van Padon; 45de zonen van Lebana; de zonen van Chagaba; de zonen van Akkoeb; 46de zonen van Chagab; de zonen van Sjamlai; de zonen van Chanan; 47de zonen van Giddel; de zonen van Gáchar; de zonen van Reaja; 48de zonen van Resin; de zonen van Nekoda; de zonen van Gazzan; 49de zonen van Oezza; de zonen van Paséach; de zonen van Besai; 50de zonen van Asna; de zonen van Meoenim; de zonen van Nefoesim; 51de zonen van Bakboek; de zonen van Chakoefa; de zonen van Charchoer; 52de zonen van Basloet; de zonen van Mechida; de zonen van Charsja; 53de zonen van Barkos; de zonen van Sisera; de zonen van Témach; 54de zonen van Nesiach; de zonen van Chatifa. 55De zonen van Salomons slaven waren: de zonen van Sotai; de zonen van Soféret; de zonen van Perida; 56de zonen van Jaäla; de zonen van Darkon; de zonen van Giddel; 57de zonen van Sjefatja; de zonen van Chattil; de zonen van Pokéret-Hassebajim; de zonen van Ami. 58De tempelknechten telden met de zonen van Salomons slaven tezamen driehonderd twee en negentig man. 59De volgende zijn wel mee opgetrokken uit Tel-Mélach, Tel-Charsja, Keroeb, Addon en Immer, maar ze konden hun familie- en stamboom niet overleggen als bewijs, dat zij tot Israël behoorden. Het waren: 60de zonen van Delaja; de zonen van Tobi-ja; de zonen van Nekoda: zeshonderd twee en vijftig man. 61Uit de priesterzonen: de zonen van Chabaja; de zonen van Hakkos; de zonen van Barzillai, die getrouwd was met een der dochters van Barzillai uit Gilad, en naar hem werd genoemd. 62Daar zij, hoe ze ook zochten, hun geslachtsregister niet konden vinden, werden zij van de priesterlijke bediening uitgesloten, 63en verbood hun de landvoogd, van de heilige spijzen te eten, totdat er een priester met de Oerim en Toemmim zou optreden. 64De hele gemeente bestond uit twee enveertigduizend driehonderd zestig personen. 65Hierbij kwamen nog zevenduizend driehonderd zeven en dertig slaven en slavinnen, en tweehonderd zangers en zangeressen. 66Men bezat zevenhonderd zes en dertig paarden, tweehonderd vijf en veertig muilezels, 67vierhonderd vijf en dertig kamelen en zesduizend zevenhonderd twintig ezels. 68Toen men bij de tempel van Jahweh te Jerusalem was aangekomen, brachten sommige familiehoofden vrijwillige schenkingen voor de tempel van God, om hem op zijn plaats te doen herrijzen. 69Ook droeg men naar vermogen bij aan het fonds, dat voor de eredienst was bestemd: voor een en zestigduizend drachmen7 aan goud, voor vijfduizend mina aan zilver, en honderd priestergewaden. 70Daarna gingen de priesters, de levieten met een deel van het volk, de zangers, de poortwachters en de tempelknechten zich te Jerusalem vestigen, en de rest van Israël in hun steden.