Exodus 22 – HTB & LCB

Het Boek

Exodus 22:1-31

1Wanneer iemand een rund of een schaap steelt, en het slacht of verkoopt, moet hij vijf runderen vergoeden voor het rund, en vier schapen voor het schaap. 2Wordt een dief bij een nachtelijke inbraak betrapt en doodgeslagen, dan treft wie hem doodt, geen bloedschuld; 3maar zo de zon reeds was opgegaan, dan treft hem die wel. De dief zal het volle bedrag moeten terugbetalen. Bezit hij het niet, dan moet hij worden verkocht, om het gestolene te vergoeden. 4Zo het gestolene, rund, ezel of schaap nog levend in zijn bezit wordt gevonden, zal hij het dubbele moeten geven. 5Wanneer iemand bij het afweiden van veld of wijngaard zijn vee los laat rondlopen, en dit het veld van een ander afgraast, dan moet hij de hoogste opbrengst van zijn veld en de hoogste opbrengst van zijn wijngaard als schadevergoeding geven. 6Wanneer er een vuur wordt aangestoken, om de doornen te verbranden, en het vernielt de garven, het ongemaaide koren of het hele veld, dan moet hij, die het vuur heeft aangestoken, het verbrande volledig vergoeden. 7Wanneer iemand aan een ander geld of goed in bewaring heeft gegeven, en het wordt uit het huis van dien man gestolen, dan moet de dief, als hij wordt ontdekt, het dubbel vergoeden. 8Wordt de dief niet ontdekt, dan zal de heer des huizes voor God verschijnen en zweren, dat hij zich het goed van een ander niet heeft toegeëigend. 9Als er iets gestolen is, hetzij een stier, een ezel, een schaap, een kledingstuk of als er iets verloren is gegaan, en de verliezer zegt daarvan: “Dit is het”, dan moet het geschil tussen beide betrokkenen voor God worden gebracht; en wien God schuldig verklaart, moet het dubbele aan den ander vergoeden. 10Wanneer iemand een ezel, een stier of een schaap of wat voor dier ook, aan de hoede van een ander toevertrouwt, en het beest sterft, breekt zijn poten of wordt weggeroofd, zonder dat iemand het ziet, 11dan zal een eed voor Jahweh tussen hen beiden beslissen, of die ander zijn hand niet aan het goed van zijn naaste heeft geslagen; de eigenaar moet er genoegen mee nemen, en de ander behoeft niets te vergoeden. 12Zo het hem is ontstolen, moet hij het den eigenaar wel vergoeden. 13Is het door een roofdier verscheurd, dan kan hij het verscheurde beest als bewijs laten gelden, en behoeft hij het niet te vergoeden. 14Wanneer iemand van een ander een rund te leen vraagt, en het breekt zijn poten of sterft, terwijl de eigenaar er niet bij is, dan moet hij het vergoeden. 15Was de eigenaar er bij, dan behoeft hij het niet te vergoeden. Is het echter gehuurd, dan is de schade in de huurprijs inbegrepen. 16Wanneer iemand een meisje, dat nog niet is verloofd, verleidt en misbruikt, dan moet hij haar huwen en de volle bruidsprijs betalen. 17Weigert de vader haar te geven, dan moet hij toch zoveel betalen, als de bruidsprijs voor een meisje bedraagt. 18Geen tovenares zult ge in leven laten. 19Iedereen die een dier misbruikt zal met de dood worden gestraft. 20Iedereen die aan goden offert, behalve aan Jahweh alleen, zal met de banvloek worden geslagen. 21Den vreemdeling moogt ge niet verdrukken en kwellen; want zelf zijt ge vreemdelingen geweest in het land van Egypte. 22Weduwen en wezen zult ge nimmer verdrukken. 23Zo ge hen toch durft verdrukken en zij vol angst tot Mij roepen, zal Ik hun schreien zeker verhoren. 24Mijn toorn zal ontbranden, en met het zwaard zal Ik u doden; uw vrouwen zullen weduwen worden en uw kinderen wezen. 25Wanneer gij geld leent aan een arme van mijn volk onder u, zult ge u tegenover hem niet als geldschieter gedragen, en geen rente van hem vragen. 26Zo ge de mantel van een ander in pand hebt genomen, moet ge hem die voor zonsondergang teruggeven; 27want het is zijn enig kleed, de bedekking voor zijn blote lijf, waarin hij moet slapen. Als hij tot Mij roept, zal Ik hem verhoren; want Ik ben barmhartig. 28Gij zult God niet vervloeken, en de overheid van uw volk niet verwensen. 29Met de eerstelingen van uw dorsvloer en perskuip zult ge niet achterstallig blijven. Den eerstgeborene van uw zonen zult ge Mij afstaan. 30Hetzelfde zult ge doen met uw runderen en uw schapen: zeven dagen mag het jong bij zijn moeder blijven, op de achtste dag zult ge het Mij geven. 31Reine mensen zult ge Mij zijn. Het vlees van een dier, dat op het veld ligt verscheurd, moogt ge niet eten; maar ge moet het voor de honden werpen.

Luganda Contemporary Bible

Okuva 22:1-31

Amateeka ku Bintu by’Abantu

1“Omuntu bw’anabbanga ente ya munne, oba endiga, n’agitta oba n’agitunda; anazzangawo ente ttaano olw’emu gy’abbye, n’endiga nnya olw’endiga emu.

2“Omubbi bw’anaakwatibwanga ng’amenya ennyumba, n’akubibwa emiggo n’afa; amukubye taabengako musango olw’okuyiwa omusaayi gw’omubbi oyo; 3naye singa ebyo bigwawo ng’enjuba emaze okuvaayo, anaabangako omusango olw’okuyiwa omusaayi ogwo. Omubbi anaateekwanga okuliwa; naye bw’abanga talina kantu, anaatundibwanga alyoke asasulire bye yabba.

4“Omubbi singa akwatibwa lubona nga n’ensolo gy’abbye agirina nnamu, oba nte, oba ndogoyi oba ndiga, anazzangawo bbiri bbiri.

5“Omuntu bw’anaabanga alunda ebisolo bye mu ddundiro lye oba mu nnimiro ye ey’emizabbibu, ensolo ze n’azireka ne zigenda ziriira mu nnimiro y’omuntu omulala; anaasasulanga ku bibala ebisinga obulungi n’ezabbibu ebiva omumwe.

6“Omuliro bwe gunaalandanga ne guyita mu bisaka22:6 bisaka Mu biro ebyo, ebisaka byakozesebwanga ng’ebikomera. ne gukwata ennimiro y’omuntu, ne gwokya ebinywa by’eŋŋaano, oba eŋŋaano ekyakula, oba ne guzikiriza ennimiro ye yonna; eyakumye omuliro ogwo anaasasuliranga byonna ebyonoonese.

7“Omuntu bw’anaateresanga munne ensimbi oba ebintu bye ebirala, ne bamala babibbira mu nnyumba ye; omubbi bw’anaakwatibwanga anaaliwanga emirundi ebiri. 8Naye omubbi bw’ataakwatibwenga, nannyini nnyumba ateekwa agende eri abalamuzi, basalewo obanga ebintu bya munne ye yabitutte. 9Mu buli misango gyonna egy’okubeera n’ebintu mu ngeri emenya amateeka, ng’okubeera n’ente, oba endogoyi, oba endiga, oba ekyambalo, oba ekintu ekirala kyonna ekinaabanga kibuze, omuntu n’amala akyogerako nti, ‘Kino kyange,’ omuntu akirina n’oyo akiyita ekikye banaatwalanga ensonga zaabwe eri abalamuzi. Oyo abalamuzi gwe banaasaliranga nti gumusinze, anaddizangawo munne emirundi ebiri.

10“Omuntu bw’anaateresanga munne endogoyi, oba ente, oba endiga, oba ensolo endala yonna; n’emala efa, oba n’erumizibwa, oba n’etwalibwa nga tekitegeerekese agitutte, 11ensonga zaabwe zinaagonjoolwanga nga eyatereka alayidde mu maaso ga Mukama nti ensolo eyo si ye yagibba. Nannyini nsolo ateekwanga okukkiriza ekirayiro ekyo, era taasasulwenga kintu kyonna. 12Naye bw’eneemubbibwangako, anaagiriwanga. 13Bw’eneebanga erumbiddwa ensolo enkambwe n’etaagulwataagulwa, anaaleetanga ebitundutundu byayo ebisigaddewo ng’obujulizi; taaliwenga nsolo etaaguddwataaguddwa.

14“Omuntu bw’aneeyazikanga ensolo ku muliraanwa we, n’erumizibwa, oba n’emufaako nga nnyini yo taliiwo, anaateekwanga okugisasulira. 15Naye nannyini yo bw’anaabangawo, taaliyirwenga. Ensolo ng’ebadde epangisibbwa bupangisibwa, omuwendo ogugipangisizza gunaamalanga mu kugisasulira.

Amateeka ku Mbeera y’Abantu

16“Omusajja bw’anaasendasendanga omuwala omuto akyali embeerera, ne yeebaka naye, atwalengayo ebintu ebyobuko, amuwase. 17Naye singa kitaawe w’omuwala agaanira ddala okumumuwa, era asasulangayo omuwendo gw’ensimbi ogwenkanankana n’eby’obuko ebiweebwayo ku mbeerera.

18“Omukazi omulogo omuttanga bussi.

19“Omuntu akola eby’ensonyi n’ensolo ateekwanga kuttibwa.

20“Omuntu atwalanga ssaddaaka eri katonda omulala, atali nze Mukama, azikirizibwenga.

21“Bannamawanga temubayisanga bubi, so temubanyigirizanga, kubanga nammwe mwali bannaggwanga mu nsi y’e Misiri.

22“Nnamwandu ne mulekwa temubajooganga. 23Bwe munaabajooganga ne bankaabira, nnaabawulirizanga. 24Obusungu bwange ne bubuubuuka, mmwe ne mbatta n’ekitala. Bakyala bammwe ne bafuuka bannamwandu n’abaana bammwe bamulekwa.

25“Bw’owolanga ensimbi omu ku bantu bange abali mu mmwe, ng’ali mu kwetaaga, teweeyisanga ng’abawozi b’ensimbi abalala; tomusasuzanga magoba. 26Bw’otwalanga ekyambalo ky’omuntu ng’akakalu, kimuddize ng’enjuba egenda okugwa; 27kubanga ekyambalo kye ekyo kye ky’okwebikka kye kyokka ky’alina. Kale bw’otokimuddiza olwo asule mu ki? Bw’anankaabiriranga nzijanga kumuwuliriza, kubanga ndi wa kisa.

28“Tovumanga Katonda, wadde okwogera obubi ku bafuzi bammwe.

29“Tolwangawo kuwaayo ku bibala ebibereberye nga byengedde.

“Mutabani wo omubereberye onoomumpanga. 30Ente zo n’endiga zo nazo onookolanga bw’otyo. Onoozirekeranga bannyina baazo okumala ennaku musanvu; onoozimpanga ku lunaku olw’omunaana.

31“Mujjanga kuba bantu bange batukuvu. Noolwekyo temuulyenga nnyama ya nsolo etaaguddwataaguddwa ebisolo eby’omu nsiko. Munaagirekeranga mbwa.