Matteus 27:11-44 HTB

Matteus 27:11-44

En toen Jesus voor den landvoogd stond, ondervroeg Hem de landvoogd en sprak: Zijt Gij de Koning der Joden? Jesus zeide hem: Ge zegt het. Maar toen Hij beschuldigd werd door de opperpriesters en oudsten, antwoordde Hij niets. Daarom sprak Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, wat zware beschuldigingen ze tegen U inbrengen? Maar Hij antwoordde hem op geen enkele beschuldiging, zodat het den landvoogd erg verbaasde. Nu was de landvoogd gewoon, op de feestdagen een gevangene vrij te laten, naar keuze van het volk. Men had toen een beruchten gevangene, Barabbas genaamd Daar ze nu toch bijeen waren, sprak Pilatus hen toe: Wien wilt gij, dat ik u vrijlaat, Barabbas of Jesus, die Christus genoemd wordt? Want hij begreep, dat ze Hem uit afgunst hadden overgeleverd. Terwijl hij daar op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem zeggen: Vergrijp u niet aan dezen rechtvaardige; want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden. Intussen hitsten de opperpriesters en oudsten de menigte op, om Barabbas te vragen en Jesus te doen sterven. Nu nam de landvoogd het woord, en sprak: Wien van de twee wilt gij, dat ik u vrijlaat? Ze zeiden: Barabbas. Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan met Jesus doen, die Christus genoemd wordt? Allen riepen: Kruisig Hem! De landvoogd zei hun: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar ze schreeuwden nog harder: Kruisig Hem. Toen Pilatus zag, dat hij niet slaagde, maar dat de opschudding groter werd, nam hij water, waste zijn handen ten aanschouwen van het volk, en sprak: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige; gij moet het verantwoorden. Heel het volk antwoordde: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. Toen liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jesus liet hij geselen, en gaf Hem over, om te worden gekruisigd. Daarop namen de soldaten van den landvoogd Jesus mee in het rechthuis, en verzamelden de hele bende om Hem heen. Ze trokken Hem de kleren uit, en hingen Hem een scharlaken mantel om; ze vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd, en gaven Hem een rietstok in de rechterhand; ze knielden voor Hem neer, bespotten Hem, en zeiden: Wees gegroet, Koning der Joden. Ze bespuwden Hem, namen de rietstok, en sloegen Hem op het hoofd. En nadat ze Hem hadden bespot, deden ze Hem de mantel af, trokken Hem zijn kleren aan, en voerden Hem weg ter kruisiging. Terwijl ze nu uittrokken, ontmoetten ze een man van Cyrene, Simon genaamd; hem dwongen ze, zijn kruis te dragen. Zo kwamen ze op een plaats, die Gólgota of schedelplaats heet. Nu gaven ze Hem wijn te drinken met gal vermengd; maar toen Hij het geproefd had, wilde Hij niet drinken. Na Hem gekruisigd te hebben, verdeelden ze zijn klederen bij het lot; opdat vervuld zou worden, wat door den profeet is gezegd. “Ze hebben mijn klederen onder elkander verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen.” Ze zetten zich daar neer, en bewaakten Hem. Boven zijn hoofd hadden ze een opschrift gehecht met de reden van zijn veroordeling: Dit is Jesus, de koning der Joden. Tegelijk met Hem werden twee rovers gekruisigd; één aan de rechterhand, en één aan de linker. En zij die voorbij gingen, hoonden Hem, schudden het hoofd. en zeiden: Gij, die Gods tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; indien Gij Gods Zoon zijt, kom dan af van het kruis. Zo bespotten Hem ook de opperpriesters met de schriftgeleerden en oudsten. Ze zeiden: Anderen heeft Hij gered. Zichzelf kan Hij niet redden; als Hij koning van Israël is, laat Hem dan afkomen van het kruis, en we geloven in Hem. Hij heeft zijn vertrouwen gesteld op God; laat Deze Hem nu bevrijden, wanneer Hij Hem genegen is. Hij heeft toch gezegd: Ik ben Gods Zoon. Zo ook beschimpten Hem de rovers, die met Hem waren gekruisigd.

Read More of Matteus 27