1. Korintským 11 – SNC & HTB

Slovo na cestu

1. Korintským 11:1-34

Řád při bohoslužbě je nutný

1-16Jinak vás musím pochválit, že na mne nezapomínáte a držíte se toho, co jsem vás naučil. Nelíbí se mi však móda, jakou u vás některé ženy začínají pěstovat: když ve veřejných shromážděních vzývají Boha nebo o něm hovoří, nezahalují si hlavu. Vždyť je to stejný projev neúcty, jako když muž si nechá ve společnosti na hlavě pokrývku. Platí-li v důstojnosti pořadí Bůh – Kristus – muž – žena, pak si má žena hlavu zahalovat, jako si ji zahalují andělé před Bohem. Muž to nedělá proto, že má nezakrytě zrcadlit Boží slávu, a žena to má dělat proto, že tím uznává vyšší autoritu muže. Takový je aspoň všeobecný zvyk. Jinak jsou si ovšem obě pohlaví rovna v tom, že jako žena pochází z muže, tak se muž zase rodí z ženy; oba stejně vděčí za svůj život Bohu.

17-21Když už jsem v tom napomínání, ještě jedna věc mě rmoutí. Vidím, že vaše shromáždění začínají být spíš ke škodě než k užitku. Slyšel jsem – a něco pravdy na tom zřejmě je, že do vašich shromáždění pronikají různice. Na tom je dobré snad jedině to, že se aspoň jasně odliší zdravé od nezdravého mezi vámi. Výsledkem však je, že se ani nedá společně zasednout ke stolu Páně, protože každý honem spěchá sníst to, co si přinesl, a pak už často nemůže pozřít sousto s těmi, kdo přišli hladoví. 22Copak se nemůžete najíst už doma? Nebo se snad chcete vychloubat svou kuchyní před méně zámožnými bratry a zlehčovat tak Boží církev? Za to tedy ode mne pochvalu nečekejte.

Správný přístup k Večeři Páně

23Učil jsem vás přece, co mi Kristus svěřil: v tu noc, kdy byl zrazen, 24vzal chléb, poděkoval za něj Bohu, rozlámal ho a řekl: „Toto je moje tělo, které se za vás obětuje. Čiňte to na mou památku.“ 25Po večeři pak pozvedl kalich se slovy: „Hle, nová smlouva, kterou zpečetím svou krví. Ten kalich vám ji připomene, kdykoliv z něho budete pít.“ 26Jedením toho chleba a společným pitím z kalicha tedy hlásáte Kristovu smrt až do jeho příchodu.

27To ovšem znamená, že kdo bere ten chléb nebo to víno na lehkou váhu, znevažuje tím Kristovu smrt. 28-29Ať tedy každý nejdřív sám sebe zkoumá, než sáhne po chlebu a kalicha. Jinak na sebe přivolává odsouzení, protože pohrdá Kristovou obětí.

30Proto je vás tolik nemocných, slabých a umírajících. 31Nemuselo by to být, kdybychom byli sami na sebe přísnější. 32Takto nás však musí trestat Pán, aby nás pak nemusel odsoudit s ostatním světem.

33Proto vás prosím, bratři, abyste při takových setkáních čekali, až se sejdete všichni. 34Kdo by nemohl vydržet hladem, ať se nají doma a nepřivolává Boží trest. Ostatní zařídím, až přijdu.

Het Boek

1 Korinthiërs 11:1-34

Regels tijdens de bijeenkomsten

1Volg mijn voorbeeld, vrienden, zoals ik het voorbeeld van Christus volg. 2Ik ben blij dat u steeds aan mij denkt en nog precies weet wat ik heb gezegd en dat u zich houdt aan alles wat ik heb doorgegeven. 3Maar ik wijs u op iets dat u moet weten, Christus is het hoofd van elke man, de man is het hoofd van zijn vrouw en God is het hoofd van Christus. 4Als een man bidt of Gods woord doorgeeft met iets op zijn hoofd, maakt hij zijn hoofd te schande. 5Maar als een vrouw bidt of namens God spreekt met onbedekt hoofd, is dat een schande voor haar hoofd. Dan staat zij gelijk aan een vrouw die kaalgeschoren is. 6Als een vrouw niets op haar hoofd wil dragen, kan zij net zo goed haar haren laten afknippen. Maar als zij dat onfatsoenlijk vindt, moet zij iets op haar hoofd dragen. 7Een man hoort niets op zijn hoofd te hebben, hij is de afdruk en de afspiegeling van God. Maar de vrouw is de afspiegeling van haar man, 8want de vrouw is uit de man gemaakt en niet omgekeerd. 9God heeft immers de vrouw voor de man gemaakt en niet de man voor de vrouw. 10Als teken daarvan, en ter wille van de engelen, moet een vrouw haar hoofd bedekken.

11Maar vergeet nooit dat in het leven met de Here de vrouw niets is zonder haar man en de man niets zonder zijn vrouw. 12Want hoewel de eerste vrouw uit de man is genomen, wordt iedere man uit een vrouw geboren. En de oorsprong van alles is God. 13Zeg nu zelf, broeders en zusters: is het fatsoenlijk dat een vrouw zonder hoofdbedekking tot God bidt? 14Leert de natuur zelf niet hoe het hoort? Het is voor de man een schande om lang haar te hebben. 15Maar als een vrouw het haar lang draagt, is dat een eer voor haar, want het lange haar is voor de vrouw een natuurlijke sluier. 16Als het over deze dingen gaat, moet u niet per se gelijk willen hebben. Daar gaat het ons ook niet om, net zo min als de andere gemeenten.

17Het volgende wat ik moet regelen, is iets waar ik geen goed woord voor over heb. Het gaat namelijk om uw bijeenkomsten die schadelijk zijn in plaats van nuttig. 18Ik heb gehoord dat er, wanneer u bijeenkomt, nogal wat onenigheid is. En ik geloof wel dat er iets van waarheid in is. 19Er moeten wel splitsingen onder u plaatsvinden, anders zou niet duidelijk worden wie aan de goede kant staan. 20Wanneer u bij elkaar komt om te eten, heeft dat niets te maken met de maaltijd van de Here. 21Voordat de maaltijd goed en wel is begonnen, schrokt iedereen zoveel mogelijk naar binnen, met het gevolg dat sommigen nog honger hebben en anderen dronken zijn. 22Als u echt zoveel honger hebt, moet u eerst thuis iets eten. Betekent de gemeente van God zo weinig voor u dat de arme medegelovigen door u geen kans krijgen om te eten? Wat denkt u? Dat ik u een compliment zal geven? Ik denk er niet aan!

23Wat ik u hierover al eerder heb verteld, heb ik van de Here ontvangen. In de nacht dat de Here Jezus werd verraden, nam Hij een brood, 24dankte God ervoor en zei: ‘Dit is mijn lichaam, dat Ik voor u geef. Eet het geregeld als een herinnering aan Mij.’ 25Na het eten nam Hij ook de beker en zei: ‘Deze beker is het nieuwe verbond, dat wordt bekrachtigd met mijn bloed. Drink die geregeld als een herinnering aan Mij.’ 26Want telkens als u van dit brood eet en uit de beker drinkt, bevestigt u daarmee dat de Here gestorven is. Doe dit tot Hij terugkomt. 27Wie op een onwaardige manier van het brood eet en uit de beker van de Here drinkt, zondigt daarmee tegen het lichaam en het bloed van de Here.

28Daarom moet u uzelf eerst goed onderzoeken, voordat u van het brood eet en uit de beker drinkt. 29Want wie eet en drinkt zonder rekening te houden met de diepe betekenis van deze maaltijd, haalt Gods oordeel over zich. 30Daarom zijn er zoveel zwakken en zieken onder u en zijn velen al gestorven. 31Als wij onszelf rekenschap geven van wat wij doen, zal de Here ons niet bestraffen. 32Maar als Hij ons bestraft, doet Hij dat om ons op de goede weg te leiden. Anders zouden wij met de wereld worden veroordeeld. 33Dus, beste vrienden, als u bij elkaar komt om te eten, wacht dan op elkaar, dan kunt u samen beginnen. 34En als iemand honger heeft, moet hij eerst thuis eten. Anders haalt u in de bijeenkomsten een oordeel over u. Er is nog het een en ander, maar dat zal ik wel regelen als ik bij u kom.