مراثی 1 – PCB & HTB

Persian Contemporary Bible

مراثی 1:1-22

1اورشليم كه زمانی پرجمعيت بود اينک متروک شده است! شهری كه در بين قومها محبوب بود اينک بيوه گشته است! او كه ملكهٔ شهرها بود اينک برده شده است!

2اورشليم تمام شب می‌گريد و قطره‌های اشک روی گونه‌هايش می‌غلتد. از ميان يارانش يكی هم باقی نمانده كه او را تسلی دهد. دوستانش به او خيانت كرده و همگی با او دشمن شده‌اند.

3مردم مصيبت‌زده و رنجديدهٔ يهودا به اسارت رفته‌اند؛ به ديار غربت تبعيد شده‌اند و اينک هيچ آسايش ندارند. دشمنان، آنها را احاطه نموده عرصه را بر آنها تنگ كرده‌اند.

4ديگر كسی به خانهٔ خدا نمی‌آيد تا در روزهای عيد عبادت كند. دخترانی كه سرود می‌خواندند اينک عزادارند، و كاهنان تنها آه می‌كشند. دروازه‌های شهر، متروک شده و اورشليم در ماتم فرو رفته است.

5دشمنانش بر او غلبه يافته كامياب شده‌اند. خداوند اورشليم را برای گناهان بسيارش تنبيه كرده است. دشمنان، فرزندان او را اسير كرده، به ديار غربت به بردگی برده‌اند.

6تمام شكوه و زيبايی اورشليم از دست رفته است. بزرگانش مانند غزالهای گرسنه دنبال چراگاه می‌گردند و ناتوانتر از آنند كه بتوانند از چنگ دشمن فرار كنند.

7اينک اورشليم در ميان مصیبتها، روزهای پرشكوه گذشته را به ياد می‌آورد. زمانی كه او به محاصرهٔ دشمن درآمد، هيچ مدد كننده‌ای نداشت؛ دشمن او را مغلوب كرد و به شكست او خنديد.

8اورشليم گناهان بسياری مرتكب شده و ناپاک گرديده است. تمام كسانی كه او را تكريم می‌كردند، اينک تحقيرش می‌كنند، زيرا برهنگی و خواری او را ديده‌اند. او می‌نالد و از شرم، چهرهٔ خود را می‌پوشاند.

9لكهٔ ننگی بر دامن اورشليم بود، اما او اعتنايی نكرد؛ او به عاقبت خود نيانديشيد و ناگهان سقوط كرد. اينک كسی نيست كه او را تسلی دهد. او از خداوند رحمت می‌طلبد، زيرا دشمن بر او غالب آمده است.

10دشمن، گنجينه‌های او را غارت كرد و قومهای بيگانه در برابر چشمانش به عبادتگاه مقدسش داخل شدند، قومهایی كه خدا ورود آنها را به عبادتگاهش قدغن كرده بود.

11اهالی اورشليم برای يک لقمه نان آه می‌كشند. هر چه داشتند برای خوراک دادند تا زنده بمانند. اورشليم می‌گويد: «خداوندا، ببين چگونه خوار شده‌ام!

12«ای كسانی كه از كنارم می‌گذريد، چرا به من نگاه نمی‌كنيد؟ نگاهی به من بيندازيد و ببينيد آيا غمی همچون غم من وجود دارد؟ ببينيد خداوند به هنگام خشم خود به من چه كرده است!

13«او از آسمان آتش نازل كرد و تا مغز استخوان مرا سوزاند. سر راهم دام گسترد و مرا به زمين كوبيد. او مرا ترک گفت و در غمی بی‌پايان رهايم كرد.

14«گناهانم را به هم بافت و همچون طنابی بر گردنم انداخت و مرا زير يوغ بردگی كشاند. تمام توانم را گرفت و مرا در چنگ دشمنانم كه قويتر از من بودند رها كرد.

15«خداوند تمام سربازان شجاع مرا از من گرفت. او لشكری بر ضد من فرا خواند تا جوانان مرا از بين ببرند. خداوند شهر محبوب خود را همچون انگور در چرخشت پايمال كرد.

16«برای اين مصيبتهاست كه می‌گريم و قطره‌های اشک بر گونه‌هايم می‌غلتد. آن كه به من دلداری می‌داد و جانم را تازه می‌ساخت از من دور شده است. دشمن بر من غالب آمده و فرزندانم بی‌كس شده‌اند.

17«دستهای خود را دراز می‌كنم و كمک می‌طلبم، اما كسی نيست كه به دادم برسد. خداوند قومهای همسايه را بر ضد من فرا خوانده و من مورد نفرت آنان قرار گرفته‌ام.

18«اما خداوند عادلانه حكم فرموده است، زيرا من از فرمان او سرپيچی كرده بودم. ای مردم جهان، اندوه مرا بنگريد و ببينيد چگونه پسران و دخترانم را به اسيری برده‌اند.

19«از ياران كمک خواستم، اما ايشان به من خيانت كردند. كاهنان و ريش‌سفيدان در حالی كه به دنبال لقمه نانی بودند تا خود را زنده نگه دارند، در كوچه‌های شهر از گرسنگی جان دادند.

20«ای خداوند، ببين چقدر پريشان و نگرانم! به خاطر گناهانی كه انجام داده‌ام جانم در عذاب است. در خانه، بلای كشنده در انتظارم است و در بيرون، شمشير مرگبار.

21«مردم ناله‌هايم را می‌شنوند، اما كسی به دادم نمی‌رسد. دشمنانم چون شنيدند چه بلايی بر سرم آوردی، شاد شدند. ای خداوند، به وعده‌ات وفا كن و بگذار دشمنانم نيز به بلای من دچار گردند.

22«به گناهان آنها نيز نظر كن و همانگونه كه مرا برای گناهانم تنبيه كرده‌ای، آنان را نيز به سزای كردارشان برسان. ناله‌های من بسيار و دلم بی‌تاب است.»

Het Boek

Klaagliederen 1:1-22

Klaaglied over Jeruzalem

1De straten van Jeruzalem, eens vol met mensen, liggen er nu verlaten bij. Als een verdrietige weduwe zit zij daar eenzaam neer, zij treurt. Die eens de koningin van de volken was, is nu een slavin.

2Zij huilt de hele nacht, de tranen stromen over haar wangen. Geen van al haar geliefden is er om te helpen. Die eens haar vrienden waren, hebben haar nu verraden en zijn vijanden geworden.

3Na een moeilijke tijd van zware onderdrukking is Juda verbannen, nu leeft ze ver hier vandaan in ballingschap. Ze heeft geen rust, want haar belagers drijven haar in het nauw.

4De wegen naar Jeruzalem liggen er treurig bij. Zij zijn niet langer gevuld met blijde drommen mensen, op weg om de tempelfeesten te vieren. De stadspoorten zijn uitgestorven, haar priesters klagen en haar jonge meisjes zijn weggesleept. Zij huilt bitter.

5Haar vijanden zijn haar de baas, want de Here heeft Jeruzalem gestraft voor haar vele zonden, haar jonge kinderen zijn gevangengenomen en als slaven weggevoerd naar een ver land.

6Al haar schoonheid en luister zijn verdwenen. Haar vorsten zoeken als hongerige herten naar gras, als hulpeloze dieren, te zwak om te blijven vluchten voor hun achtervolgers.

7En op het dieptepunt van Jeruzalems ellende denkt zij terug aan de goede, oude tijd. Zij denkt aan alle fijne en blijde gebeurtenissen die zij meemaakte voordat die haatdragende vijand haar neersloeg, en er was niemand die haar te hulp kon komen.

8Jeruzalem heeft zwaar gezondigd, daarom is zij tot een bespotting geworden.

Allen die haar eens vereerden, verachten haar nu, want zij hebben gezien hoe zij werkelijk was en hoe zij werd vernederd. Zij schaamt zich diep en verbergt haar gezicht.

9Zelfs de zoom van haar kleding is bevuild en zij weigert onder ogen te zien dat de straf zeker niet zal uitblijven. Nu ligt zij in de goot en niemand helpt haar eruit. ‘Och Here,’ roept zij, ‘kijk toch hoe ik lijd. De vijand heeft mij overwonnen.’

10Haar vijanden hebben haar leeggeplunderd en al haar waardevolle bezittingen meegenomen. Zij moest toezien hoe vreemde volken haar heilige tempel onteerden, buitenlanders die U zelfs had verboden er binnen te komen.

11Haar inwoners jammeren en zoeken naar brood, zij hebben al hun bezittingen verkocht om eten te kopen en zo tenminste nog in leven te blijven. ‘Here,’ bidt zij, ‘kijk eens hoe ik word veracht.’

12Betekent dit niets voor u die hier voorbij komt? Kijk om u heen en beoordeel of u ooit eerder zoʼn verdriet heeft gezien als bij mij. Dit alles heeft de Here mij aangedaan op de dag van zijn vlammende toorn.

13Hij stuurde vanuit de hemel vuur dat in mijn beenderen brandt. Hij zette een valstrik op mijn pad zodat ik verschrikt terugdeinsde. Hij heeft mij ziek en eenzaam laten worden.

14Hij weefde mijn zonden tot een touw waarmee Hij het slavenjuk op mijn nek vastmaakte. Hij ontnam mij mijn kracht en leverde mij over aan mijn vijanden, ik ben hulpeloos in hun handen.

15De Here heeft al mijn machtige mannen vertrapt. Op zijn bevel kwam een groot leger opzetten om de jongeren te vernietigen. De Here heeft zijn geliefde stad vertrapt, zoals men druiven in een wijnpers vertrapt.

16Om al deze dingen moet ik huilen, de tranen stromen langs mijn wangen. Mijn trooster is ver weg en Hij is de enige die mij zou kunnen helpen. Mijn kinderen hebben geen toekomst, want vijanden overheersen ons.

17Jeruzalem smeekt om hulp, maar niemand biedt troost. Want de Here heeft gezegd dat haar buren haar vijanden zouden worden! En dat zij als een onreine te midden van de volken zou worden!

18De Here heeft gelijk, want wij zijn tegen Hem in opstand gekomen. Maar toch, volken rondom, luister en kijk naar mijn vertwijfeling en angst, want mijn zonen en dochters zijn als slaven weggevoerd naar verre landen.

19Ik smeekte mijn bondgenoten mij te helpen. Maar ook dat was valse hoop. Zij konden op geen enkele manier helpen. Ook mijn priesters en leiders konden niet helpen, zij stierven van honger, terwijl zij in de vuilnishopen op straat naar brood zochten.

20Och Here, kijk toch naar mijn wanhoop, mijn hart is gebroken en mijn ziel krimpt ineen van angst, want ik ben vreselijk opstandig geweest. In de straten wacht het zwaard mij op, thuis word ik bedreigd door honger en ziekten.

21Mensen horen mijn jammerklachten wel, maar niemand kan mij troosten. Al mijn vijanden zien hoe ik lijd en zij genieten ervan. En toch zal er eens een tijd komen—want U hebt dat beloofd—dat U met hen hetzelfde zult doen als U met mij hebt gedaan.

22Kijk ook naar hun zonden en geef hun dezelfde straf als U mij gaf. Ik kan alleen maar zuchten en mijn hart doet pijn.