Provérbios 20 – OL & HTB

O Livro

Provérbios 20:1-30

1O vinho dá uma falsa coragem e as bebidas alcoólicas provocam rixas;

aqueles que se deixam dominar por elas, não são sábios.

2A ira dum governante mete tanto medo como o rugido dum leão;

dar ocasião a que a sua cólera se acenda é arriscar a própria vida.

3Uma pessoa que sabe evitar brigas, é digna de todo o respeito;

só os tolos se metem em discussões.

4O preguiçoso não quer lavrar a terra na estação própria;

quando chega a época da colheita, não tem o que comer.

5Por mais fundo que se escondam no coração do ser humano os seus pensamentos,

um indivíduo com bom entendimento saberá tirá-los para fora.

6Toda a gente diz que sabe ser um amigo bondoso para os outros,

mas sê-lo-ão mesmo?

7O justo leva uma vida íntegra;

felizes serão os filhos da sua descendência.

8Um governante, quando tem de tomar decisões, pesa todas as informações,

distinguindo cuidadosamente a verdade e a falsidade.

9Quem poderá dizer:

“O meu coração é puro, estou sem pecado!”?

10O Senhor abomina diversos pesos e medidas;

diferentes critérios para aplicar a este ou àquele, conforme as conveniências.

11Até uma criança se revela pela sua maneira de agir;

através da sua conduta pode verificar-se se ela é pura e honesta.

12Saber ouvir e ver pode ser considerado um dom de Deus.

13Se te dás muito ao sono, acabarás por empobrecer;

mantém-te desperto e te fartarás de pão.

14“Isto não é grande coisa, tem pouco valor!”, diz o comprador ao discutir o preço;

mas depois do negócio feito vai-se embora a gabar-se da boa compra que fez.

15Ouro e joias é coisa de alto preço,

mas não se compara ao valor do bom senso e do conhecimento.

16Quem fica por fiador de alguém que não conhece

é como se estivesse já a dar-lhe até a própria roupa que tem.

17Há muita gente que até se sente feliz a mentir e a enganar os outros,

mas mais tarde isso sabe-lhes a um bolo cheio de areia.

18Os projetos que se fazem devem ser amadurecidos com reflexão;

não se vai à guerra sem se ter ponderado no que se faz.

19Nunca te abras com um linguareiro;

evita a gente que fala demais.

20Para quem amaldiçoa o pai ou a mãe,

a sua luz apagar-se-á no meio de densas trevas.

21Uma fortuna rapidamente obtida

não terá um final abençoado.

22Não digas: “Hei de vingar-me!”

Espera e o Senhor se encarregará do assunto.

23O Senhor repudia o uso de balanças falsificadas,

assim como diferentes formas de ajuizar, conforme as pessoas.

24O Senhor é quem dirige a nossa vida;

por isso, as pessoas não entendem o que lhes acontece.

25É perigoso uma pessoa fazer levianamente promessas a Deus

e só depois pensar no que disse.

26O rei sábio afasta de si os homens perversos

e faz passar sobre eles a roda, como se fossem palha.

27A consciência do homem é como uma lâmpada para o Senhor;

ilumina e desvenda tudo o que há de mais secreto no seu íntimo.

28A bondade e a fidelidade protegem o rei;

é com a bondade que ele mantém firme o seu governo.

29Se, por um lado, os jovens têm brio na sua força,

por outro, os velhos sentem-se honrados com os seus cabelos brancos.

30Um castigo que faz mesmo doer é remédio para a maldade;

os açoites tocam no mais íntimo do ser.

Het Boek

Spreuken 20:1-30

1Wijn maakt een mens overmoedig en sterke drank zorgt voor veel opwinding, het is niet verstandig te veel te drinken.

2De woede van een koning jaagt de mensen evenveel schrik aan als het gebrul van een jonge leeuw. Wie met hem de strijd aanbindt, speelt met zijn leven.

3Het is een eer voor een man als hij ruzies vermijdt, alleen een dwaas mengt zich in geschillen.

4Vanwege de naderende winter laat de luiaard het ploegen na, om er in de oogsttijd achter te komen dat er voor hem niets te oogsten valt.

5Het hart van een verstandig man is een onuitputtelijk reservoir van wijsheid. Wie verstandig is, tracht van hem te leren.

6De meerderheid van de mensen gaat prat op eigen goedheid, maar is er nog wel een trouw mens te vinden?

7Het leven van een rechtvaardige ademt zijn oprechtheid, zijn kinderen zijn gelukkig te prijzen.

8Een koning die vanaf zijn troon rechtspreekt, haalt met één oogopslag recht en onrecht uit elkaar.

9Is er iemand die kan zeggen: ‘Ik heb mijn hart gereinigd en ben gezuiverd van mijn zonde’?

10De Here heeft een afkeer van veel dingen, maar van deze twee zeker: ongelijke gewichten en ongelijke inhoudsmaten.

11Een jongen geeft zich, in zijn kinderlijkheid, gemakkelijk bloot en toont zo wat hij in zich heeft, of zijn daden oprecht en eerlijk zullen zijn.

12De Here heeft veel dingen gemaakt, ogen om mee te zien en oren om mee te horen.

13Wees niet lui en slaperig, anders wacht u de armoede. Als u uw ogen openhoudt, zult u genoeg hebben om in uw lichamelijke behoeften te voorzien.

14‘Dat lijkt me niets, het is niets waard,’ zal de koper roepen, maar wanneer de koop gesloten is, wrijft hij zich tevreden in de handen.

15Goud en robijnen zijn er in overvloed, maar wijze en goede woorden zijn een schaars en kostbaar goed.

16Heeft iemand zich garant gesteld voor een onbekende, neem dan zijn mantel als onderpand.

17Onrechtmatig verkregen goed smaakt aanvankelijk zoet, maar verandert ten slotte in een mondvol scherpe stenen.

18Goede adviezen brengen gedachten tot uitvoer. Bind de strijd pas aan na overleg.

19Een roddelaar maakt zaken bekend die verborgen moesten blijven, bemoei u daarom niet met mensen die u uitspraken ontlokken.

20Wie zijn ouders vervloekt, zal alles verliezen en achterblijven in een inktzwarte duisternis, zonder enig lichtpunt.

21Snel vergaarde rijkdom verliest ten slotte zijn waarde.

22Zeg niet dat u het onrecht zult wreken, wacht liever op de Here, want Hij zal u bijstaan.

23De Here verafschuwt ongelijke gewichten en een weegschaal waarmee geknoeid is, is een zonde.

24De Here bepaalt het leven van de mens, dus hoe zou de mens zijn levensweg kunnen begrijpen?

25Mensen maken gemakkelijk de fout God iets te beloven, om daarna pas te beseffen wat zij hebben gezegd.

26Een verstandige koning ontdoet zich van goddelozen en straft hen zwaar.

27De Here heeft de mens het vermogen gegeven zelf een licht te werpen op zijn diepste gedachten en beweegredenen.

28Goedheid en liefde voor de waarheid zijn van levensbelang voor de koning, op die goedheid steunt zijn troon.

29Het sieraad van de jeugd is kracht, dat van de ouderen het grijze haar.

30Alleen zware straffen kunnen een boosdoener zuiveren, alleen slagen die hem diep treffen, kunnen zijn innerlijk veranderen.