2 Samuel 24 – OL & HTB

O Livro

2 Samuel 24:1-25

David manda fazer um recenseamento

(1 Cr 21.1-17)

1A ira do Senhor tornou a acender-se contra Israel e David foi levado a tomar uma decisão que trouxe uma desgraça para o povo: fazer um recenseamento de Israel e Judá.

2O rei disse a Joabe, comandante do seu exército: “Faz o recenseamento geral de toda a população, desde Dan até Berseba, para que se saiba quantos são ao todo.”

3Joabe replicou: “Que o Senhor, teu Deus, permita que vivas o bastante para veres este povo multiplicado cem vezes neste reino! Que interesse tens tu nesse recenseamento?”

4A vontade do rei prevaleceu contra a argumentação de Joabe. Este, acompanhado de outros oficiais do exército, começou a tarefa da contagem do povo de Israel.

5Primeiramente atravessaram o Jordão e instalaram-se em Aroer, a sul da cidade que fica no meio do vale de Gad, junto de Jazer. 6Depois foram para Gileade, na terra de Tatim-Hodchi, para Dan-Jaã e para os arredores de Sídon. 7Seguidamente, deslocaram-se para a fortaleza de Tiro e para todas as cidades dos heveus e dos cananeus e depois para o sul de Judá até Berseba. 8Passaram pela terra toda, tendo completado a sua missão em nove meses e vinte dias. 9Joabe trouxe o número total do povo ao rei: eram 800 000 homens em idade de serviço militar em Israel e 500 000 em Judá.

10Após ter mandado fazer o recenseamento, a consciência de David começou a acusá-lo e disse ao Senhor: “Pequei gravemente ao fazer tal coisa. Peço-te que me perdoes, porque reconheço que agi loucamente.”

11Na manhã seguinte, quando David se levantou, veio a palavra do Senhor ao profeta Gad, vidente de David. O Senhor disse a Gad: 12“Vai dizer a David: O Senhor propõe-te três coisas; escolhe a que preferes.”

13Gad veio ter com David e perguntou-lhe: “Preferes sete anos de fome em toda a terra, ou fugir diante dos teus inimigos durante três meses, ou que haja três dias de praga na tua terra? Pensa nisto e depois dá-me uma resposta, para que a transmita a quem me enviou.”

14“É uma decisão muito difícil”, respondeu David. “É melhor cair nas mãos do Senhor, porque grande é a sua misericórdia, do que nas mãos dos homens.”

15Então o Senhor enviou uma praga sobre Israel naquela manhã, que durou três dias, e morreram 70 000 pessoas desde Dan, no norte, até Berseba, no sul. 16Quando o anjo do Senhor se preparava para estender a sua mão sobre Jerusalém para a destruir, por causa da grande compaixão que sentiu, o Senhor ordenou ao anjo destruidor: “Para! Já basta!” O anjo do Senhor estava sobre a eira de Arauna, o jebuseu.

17Quando David viu o anjo, disse ao Senhor: “Senhor, eu sou o único culpado deste pecado! Estas ovelhas nada fizeram! Destrói-me a mim e à minha família.”

David constrói um altar

(1 Cr 21.18-27)

18Nesse dia, Gad foi ter com David e disse-lhe: “Sobe à eira de Arauna, o jebuseu, e constrói ali um altar ao Senhor.”

19David pôs-se logo a caminho, como o Senhor lhe tinha ordenado por intermédio de Gad. 20Quando Arauna viu o rei e os seus homens virem na sua direção, foi e inclinou-se com o rosto no chão perante o rei. 21“Porque vieste aqui?”, perguntou Arauna. David respondeu: “Para te comprar a eira e construir ali um altar ao Senhor, a fim de que cesse esta praga.”

22Arauna disse-lhe: “Fica já com ela, meu senhor, e usa-a como bem entenderes. Estão aqui bois para o holocausto e podes usar o carro e os jugos dos bois como madeira para o fogo do altar. 23Tudo te dou. Assim, o Senhor Deus aceite o teu sacrifício.”

24“Não”, disse David. “Quero comprar-ta pelo seu preço, pois não oferecerei ao Senhor, meu Deus, holocaustos que nada me custem.” David pagou-lhe então 50 peças de prata pela eira e pelos bois; 25Construiu ali um altar ao Senhor e sacrificou holocaustos e ofertas de paz sobre ele.

O Senhor respondeu à sua oração e a praga cessou.

Het Boek

2 Samuël 24:1-25

De toorn van God

1Opnieuw kwam de toorn van de Here tegen Israël tot uitbarsting en Hij gaf David opdracht maatregelen te nemen door een volkstelling onder Israël en Juda te houden. 2De koning zei tegen Joab, de opperbevelhebber van zijn leger: ‘Houd een telling onder alle stammen van het ene eind van het land tot het andere, zodat ik te weten kom hoeveel mensen er zijn.’ 3Maar Joab antwoordde: ‘God geve u nog zoveel tijd van leven dat u de dag meemaakt dat er honderdmaal zoveel mensen in uw koninkrijk zijn als nu. Maar waarom wilt u per se een volkstelling houden?’ 4De koning was niet van zijn plan af te brengen, zodat Joab en de andere legerofficieren niets anders te doen stond dan eropuit gaan om het volk Israël te tellen. 5Allereerst staken zij de Jordaan over en sloegen een kamp op bij Aroër, ten zuiden van de stad die midden in de vallei van Gad ligt, vlakbij Jazer. 6Daarna gingen zij naar Gilead in het land Tachtim Hodsi, naar Dan-Jaän en zo verder naar Sidon. 7Vervolgens kwamen zij bij de vesting Tyrus en alle steden van de Chiwwieten en Kanaänieten, vanwaar zij verder trokken naar het Zuiden, naar Juda, tot aan Berseba. 8Zo trokken zij het hele land door en kwamen na negen maanden en twintig dagen in Jeruzalem terug. 9Joab rapporteerde de bevolkingsaantallen aan de koning: achthonderdduizend mannen van dienstplichtige leeftijd in Israël en vijfhonderdduizend in Juda.

10Maar nadat de volkstelling was voltooid, kreeg David last van zijn geweten en zei tegen de Here: ‘Ik heb zwaar gezondigd. Vergeeft U mij alstublieft deze domme en goddeloze daad.’ 11De volgende morgen sprak de Here tegen de profeet Gad, die altijd de woorden van God aan David overbracht. De Here zei tegen Gad: 12‘Zeg tegen David dat Ik hem uit drie dingen zal laten kiezen.’ 13Daarna zocht Gad David op en vroeg hem: ‘Waar kiest u voor: zeven jaar hongersnood in het hele land, drie maanden lang vluchten voor uw vijanden of drie dagen lang pest in uw land? Denk hierover na en laat mij dan weten welk antwoord ik God moet geven.’ 14David werd vreselijk bang en zei: ‘Het is beter in handen van God te vallen, want zijn genade is groot, dan in de handen van mensen.’ 15En zo stuurde de Here die ochtend de pest over Israël, die drie dagen duurde. In het hele land stierven zeventigduizend mensen.

16Maar toen de engel op het punt stond Jeruzalem te vernietigen, kreeg de Here spijt en gaf hem opdracht te stoppen. De engel stond op dat moment bij de dorsvloer van de Jebusiet Arauna. 17Toen David de engel zag, zei hij tegen de Here: ‘Ik ben degene die heeft gezondigd. Wat heeft dit volk gedaan? Keer uw toorn toch alleen tegen mij en mijn familie.’ 18Die dag ging Gad naar David en zei tegen hem: ‘Bouw een altaar voor de Here op de dorsvloer van de Jebusiet Arauna.’ 19David ging er naartoe om te doen wat de Here hem had bevolen. 20Toen Arauna de koning en zijn mannen naar zijn huis zag komen, liep hij hen tegemoet en liet zich voorover op de stoffige grond vallen. 21‘Waarom komt u naar mij?’ vroeg hij. David antwoordde: ‘Om uw dorsvloer te kopen, zodat ik hier een altaar voor de Here kan bouwen. Dan zal Hij een einde maken aan de plaag.’ 22‘U mag gebruiken wat u maar wilt,’ zei Arauna tegen de koning. ‘Daar staan ossen voor het brandoffer en u kunt de dorsgereedschappen en de jukken van de ossen gebruiken als brandhout voor het altaar. 23Ik zal het u allemaal geven en ik hoop dat de Here God uw offer zal aanvaarden.’ 24Maar de koning zei tegen Arauna: ‘Nee, ik wil niet dat u het mij schenkt. Ik zal het kopen, want ik wil de Here, mijn God, geen brandoffers aanbieden die mij niets hebben gekost.’ Daarom betaalde David hem vijftig zilverstukken voor de dorsvloer en de ossen.

25Daar bouwde hij een altaar voor de Here en bracht brandoffers en vredeoffers. En de Here verhoorde zijn gebed, de plaag hield op.