Rut 4 – NVI & HTB

Nueva Versión Internacional

Rut 4:1-22

Matrimonio de Booz y Rut

1Booz, por su parte, subió hasta la puerta de la ciudad y se sentó allí. En eso pasó el pariente, que él había mencionado, responsable de redimirlas.

—Ven acá, amigo mío, y siéntate —dijo Booz.

El hombre fue y se sentó.

2Entonces Booz llamó a diez de los jefes de la ciudad y les dijo:

—Siéntense aquí.

Y ellos se sentaron. 3Booz dijo al pariente redentor:

—Noemí, que ha regresado de la tierra de Moab, está vendiendo el terreno que perteneció a nuestro hermano Elimélec. 4Consideré que debía informarte del asunto y sugerirte que lo compres en presencia de estos testigos y de los jefes de mi pueblo. Si vas a comprar el terreno, hazlo. Pero si no lo vas4:4 si no lo vas (mss. hebreos, LXX, Vulgata y Siríaca); si él no va (TM). a comprar, dímelo, para que yo lo sepa. Porque ningún otro tiene el derecho de redimirlo, sino tú y, después de ti, yo tengo ese derecho.

—Yo lo redimo —contestó.

5Pero Booz aclaró:

—El día que adquieras el terreno de Noemí, adquieres también a Rut la moabita, viuda4:5 de Noemí … viuda (Vulgata y Siríaca); de Noemí y de Rut la moabita, tendrás que casarte con la viuda (TM). del difunto, a fin de conservar su nombre junto con su heredad.

6—Entonces no puedo redimirlo —respondió el pariente redentor—, porque podría perjudicar mi propia herencia. Redímelo tú; te cedo mi derecho. Yo no puedo ejercerlo.

7En aquellos tiempos, para ratificar el rescate o el traspaso de una propiedad en Israel, una de las partes contratantes se quitaba la sandalia y se la daba a la otra. Así se acostumbraba a legalizar los contratos en Israel.

8Por eso el pariente redentor le dijo a Booz:

—Cómpralo tú.

Y se quitó la sandalia.

9Entonces Booz proclamó ante los jefes y ante todo el pueblo:

—Hoy son ustedes testigos de que le he comprado a Noemí toda la propiedad de Elimélec, Quilión y Majlón. 10También he tomado como esposa a Rut la moabita, viuda de Majlón, a fin de preservar el nombre del difunto con su heredad, para que su nombre no desaparezca de entre su familia ni de los registros del pueblo. ¡Hoy son ustedes testigos!

11Los jefes y todos los que estaban en la puerta respondieron:

—Somos testigos. ¡Que el Señor haga que la mujer que va a formar parte de tu hogar sea como Raquel y Lea, quienes juntas edificaron el pueblo de Israel!

»¡Que seas un hombre ilustre en Efrata y que adquieras renombre en Belén! 12¡Que por medio de esta joven el Señor te conceda una descendencia tal que tu familia sea como la de Fares, el hijo que Tamar dio a Judá!

Rut tiene un hijo

4:18-221Cr 2:5-15; Mt 1:3-6; Lc 3:31-33

13Así que Booz tomó a Rut y se casó con ella. Cuando se unieron, el Señor le concedió quedar embarazada, de modo que tuvo un hijo. 14Las mujeres decían a Noemí: «¡Alabado sea el Señor, que no te ha dejado hoy sin un redentor! ¡Que llegue a tener renombre en Israel! 15Este niño renovará tu vida y te sustentará en la vejez, porque lo ha dado a luz tu nuera, que te ama y es para ti mejor que siete hijos».

16Noemí tomó al niño, lo puso en su regazo y se encargó de criarlo. 17Las vecinas decían: «¡Noemí ha tenido un hijo!». Y lo llamaron Obed. Este fue el padre de Isaí, padre de David.

Genealogía de David

18Así que este es el linaje de Fares:

Fares fue el padre de Jezrón;

19Jezrón, el padre de Ram;

Ram, el padre de Aminadab;

20Aminadab, el padre de Naasón;

Naasón, el padre de Salmón;4:20 Salmón (mss. hebreos, mss. de LXX y Vulgata; véanse también v. 21 y LXX de 1Cr 2:11); Salmá (TM).

21Salmón, el padre de Booz;

Booz, el padre de Obed;

22Obed, el padre de Isaí;

e Isaí, el padre de David.

Het Boek

Ruth 4:1-22

Boaz trouwt Ruth

1Boaz ging bij de stadspoort zitten wachten op het andere familielid. Toen hij hem voorbij zag gaan, riep hij: ‘Zeg, hebt u even tijd voor mij? Ik wil iets met u bespreken!’ De man kwam naar hem toe en ging naast hem zitten. 2Daarna riep Boaz tien leiders van de stad en vroeg hun erbij te komen zitten als getuigen. 3Boaz zei tegen zijn familielid: ‘U kent Naomi, die uit Moab is teruggekeerd, nietwaar? Zij wil het stuk land van Elimélech verkopen. 4Het leek me goed er eerst met u over te spreken, zodat u het kunt kopen als u wilt, in het bijzijn van deze respectabele getuigen. Als u het wilt kopen, zeg het mij dan, want als u geen gebruik maakt van uw recht, doe ik het. U hebt het eerste recht van koop, daarna ik.’ De man antwoordde: ‘Goed, ik zal het kopen.’ 5Boaz voegde eraan toe: ‘Als u het land van Naomi koopt, moet u ook met Ruth, haar Moabitische schoondochter, trouwen. Dan kan zij kinderen krijgen die Machlons naam zullen dragen en zijn land zullen erven.’ 6‘In dat geval kan ik het niet doen,’ antwoordde de man. ‘Daardoor zou mijn eigen bezit minder waard worden. Koopt u het maar, want ik kan het me niet veroorloven.’ 7In die tijd was het in Israël gewoonte dat als iemand het recht van koop aan een ander gaf, hij zijn sandaal uittrok en die aan de ander overhandigde. Deze handeling gaf openbare geldigheid aan de transactie. 8Toen de man tegen Boaz zei: ‘Koopt u het zelf maar,’ trok hij dus zijn sandaal uit. 9Boaz keerde zich naar de getuigen en de mensen die er omheen stonden en zei: ‘U bent er allemaal getuige van dat ik nu alle vroegere bezittingen van Elimélech en zijn zonen Machlon en Chiljon koop van Naomi. 10Ik zal ook trouwen met Ruth, de Moabitische, de weduwe van Machlon. Haar kinderen zullen Elimélechs naam dragen en zijn land erven. Zo zal zijn naam voortleven in zijn familie en in zijn stad. U bent er vandaag getuige van.’

11Alle toehoorders en de getuigen stemden ermee in en zeiden: ‘Ja, wij zijn er getuige van. Moge de Here deze vrouw die bij u komt wonen, zegenen als Rachel en Lea, die beiden het volk Israël groot hebben gemaakt en van wie het hele volk Israël afstamt! En wat uzelf betreft, moge het u voorspoedig gaan en moge u beroemd worden in Bethlehem. 12Mogen de kinderen die de Here u zal geven door deze jonge vrouw, zijn als die van Peres, de zoon van Tamar en Juda.’

13Zo trouwde Boaz met Ruth. Nadat zij gemeenschap hadden gehad, raakte zij in verwachting en de Here schonk hun een zoon. 14De vrouwen van de stad zeiden tegen Naomi: ‘Prijs de Here, want Hij heeft u een kleinzoon gegeven. Wij hopen dat zijn naam beroemd wordt in Israël. 15Hij zal ervoor zorgen dat u zich weer jong voelt en u verzorgen als u dat zelf niet meer kunt. Dit jongetje is immers de zoon van uw schoondochter, de vrouw die zoveel van u houdt en u meer waard is dan zeven zonen!’ 16En Naomi nam het kind op schoot en zorgde er goed voor. 17Haar buurvrouwen zeiden: ‘Naomi heeft weer een zoon!’ Zij noemden het jongetje Obed. Hij werd de vader van Isaï en de grootvader van koning David.

18-22Dit is de stamboom van David, te beginnen bij zijn voorvader Peres: Peres was de vader van Hezron, Hezron was de vader van Ram, Ram was de vader van Amminadab, Amminadab was de vader van Nachson, Nachson was de vader van Salmon, Salmon was de vader van Boaz, Boaz was de vader van Obed, Obed was de vader van Isaï en Isaï was de vader van David.