2 Crónicas 12 – NVI & HTB

Nueva Versión Internacional

2 Crónicas 12:1-16

Sisac invade Jerusalén

12:9-161R 14:21,25-31

1Después de que Roboán consolidó su reino y se afirmó en el trono, él y todo Israel abandonaron la Ley del Señor 2y fueron infieles. Por eso Sisac, rey de Egipto, atacó a Jerusalén en el quinto año del reinado de Roboán. 3Con mil doscientos carros de combate, sesenta mil jinetes y una innumerable multitud de libios, suquíes y cusitas procedentes de Egipto, 4Sisac conquistó las ciudades fortificadas de Judá y llegó hasta Jerusalén.

5Entonces el profeta Semaías se presentó ante Roboán y los líderes de Judá que por miedo a Sisac se habían reunido en Jerusalén y les dijo:

—Así dice el Señor: “Como ustedes me abandonaron, ahora yo también los abandono, para que caigan en manos de Sisac”.

6Los líderes israelitas y el rey confesaron con humildad:

—¡El Señor es justo!

7Cuando el Señor vio que se habían humillado, habló nuevamente a Semaías y le dijo: «Puesto que han mostrado humildad, ya no voy a destruirlos; dentro de poco tiempo los libraré. No voy a permitir que Sisac ejecute mi castigo sobre Jerusalén, 8aunque sí dejaré que los someta a su dominio, para que aprendan la diferencia que hay entre servirme a mí y servir a los reyes de otros países».

9Sisac, rey de Egipto, atacó a Jerusalén y se llevó los tesoros del Templo del Señor y del palacio real. Se lo llevó todo, aun los escudos de oro que Salomón había hecho. 10Para reemplazarlos, el rey Roboán mandó hacer escudos de bronce y los puso al cuidado de los comandantes de la guardia que custodiaba la entrada del palacio real. 11Siempre que el rey iba al Templo del Señor, los guardias lo acompañaban portando los escudos, pero luego los devolvían a la sala de los centinelas.

12Por haberse humillado Roboán, y porque aún quedaba algo bueno en Judá, el Señor apartó su ira de él y no lo destruyó por completo; 13así que el rey Roboán afirmó su trono y continuó reinando en Jerusalén. Tenía cuarenta y un años cuando comenzó a reinar. Reinó diecisiete años en Jerusalén, la ciudad donde, de entre todas las tribus de Israel, el Señor había decidido poner su Nombre. La madre de Roboán era una amonita llamada Noamá. 14Pero Roboán actuó mal, porque no tuvo el firme propósito de buscar al Señor.

15Los acontecimientos del reinado de Roboán, desde el primero hasta el último, incluyendo las constantes guerras que hubo entre Jeroboán y él, están escritos en las crónicas del profeta Semaías y del vidente Idó.

16Cuando Roboán murió, fue sepultado en la Ciudad de David; su hijo Abías lo sucedió en el trono.

Het Boek

2 Kronieken 12:1-16

Jeruzalem overgeleverd aan Sisak, koning van Egypte

1Maar rond de tijd dat koning Rehabeam op het toppunt van zijn populariteit en macht stond, keerde hij de wetten van de Here de rug toe en zijn onderdanen volgden hem in zijn zonde. 2Dat had tot gevolg dat koning Sisak van Egypte Jeruzalem in het vijfde regeringsjaar van Rehabeam aanviel 3met twaalfhonderd strijdwagens, zestigduizend ruiters en een enorme menigte voetvolk: Egyptenaren, Libiërs, Sukkieten en Ethiopiërs. 4Met grote snelheid veroverde hij de versterkte steden van Juda en stootte toen door naar Jeruzalem. 5De profeet Semaja belegde toen een bijeenkomst met Rehabeam en de Judese leiders uit alle delen van het land die uit angst voor Sisak naar het veilige Jeruzalem waren gevlucht. Hij zei tegen hen: ‘De Here zegt: “U hebt Mij de rug toegekeerd, daarom heb Ik u de rug toegekeerd en u aan Sisak overgeleverd.” ’ 6De koning en de leiders van Israël zagen hun fouten in, beleden hun zonden en riepen: 7‘De Here heeft gelijk dat Hij ons zo behandelt!’ Toen de Here zag hoe zij zich vernederden, stuurde Hij Semaja naar hen toe om te zeggen: ‘Omdat u zich voor Mij hebt vernederd, zal Ik u niet volledig uitroeien, sommigen zullen ontsnappen. Ik zal Sisak niet gebruiken om mijn toorn over Jeruzalem uit te gieten. 8Maar u zult hem wel een jaarlijkse belasting moeten gaan betalen. Dan zult u er wel achter komen dat u beter Mij kunt dienen dan hem.’

9Korte tijd later veroverde koning Sisak Jeruzalem, maakte alle schatten in de tempel en het paleis buit en nam ook de gouden schilden van koning Salomo mee. 10Koning Rehabeam verving ze door kleine koperen schilden en vertrouwde ze toe aan de zorg van de leiders van zijn lijfwacht. 11Elke keer als de koning naar de tempel ging, droegen de lijfwachten de schilden mee, om ze daarna weer terug te brengen naar de wapenkamer.

12Toen de koning tot inkeer kwam en zich vernederde, liet de Here zijn toorn varen en zag af van een volledige verwoesting! Gelukkig gebeurde in Juda ook nog veel goeds. 13Koning Rehabeam regeerde zeventien jaar in Jeruzalem, de stad die God uit alle andere steden van Israël had gekozen als woonplaats. Hij was op eenenveertigjarige leeftijd koning geworden, zijn moeder heette Naäma. Zij kwam oorspronkelijk uit Ammon. 14Maar hij was uiteindelijk een goddeloze koning, want het was hem er nooit echt om te doen geweest de Here te dienen.

15De volledige levensbeschrijving van Rehabeam is te vinden in de geschiedschrijving van de profeet Semaja en de ziener Iddo en bovendien in de geslachtsregisters die zij hebben opgesteld. Rehabeam en Jerobeam voerden voortdurend oorlog met elkaar. 16Na zijn dood werd Rehabeam in Jeruzalem begraven en zijn zoon Abia volgde hem op.