Numbers 32 – NIVUK & HTB

New International Version – UK

Numbers 32:1-42

The Transjordan tribes

1The Reubenites and Gadites, who had very large herds and flocks, saw that the lands of Jazer and Gilead were suitable for livestock. 2So they came to Moses and Eleazar the priest and to the leaders of the community, and said, 3‘Ataroth, Dibon, Jazer, Nimrah, Heshbon, Elealeh, Sebam, Nebo and Beon – 4the land the Lord subdued before the people of Israel – are suitable for livestock, and your servants have livestock. 5If we have found favour in your eyes,’ they said, ‘let this land be given to your servants as our possession. Do not make us cross the Jordan.’

6Moses said to the Gadites and Reubenites, ‘Should your fellow Israelites go to war while you sit here? 7Why do you discourage the Israelites from crossing over into the land the Lord has given them? 8This is what your fathers did when I sent them from Kadesh Barnea to look over the land. 9After they went up to the Valley of Eshkol and viewed the land, they discouraged the Israelites from entering the land the Lord had given them. 10The Lord’s anger was aroused that day and he swore this oath: 11“Because they have not followed me wholeheartedly, not one of those who were twenty years old or more when they came up out of Egypt will see the land I promised on oath to Abraham, Isaac and Jacob – 12not one except Caleb son of Jephunneh the Kenizzite and Joshua son of Nun, for they followed the Lord wholeheartedly.” 13The Lord’s anger burned against Israel and he made them wander in the wilderness for forty years, until the whole generation of those who had done evil in his sight was gone.

14‘And here you are, a brood of sinners, standing in the place of your fathers and making the Lord even more angry with Israel. 15If you turn away from following him, he will again leave all this people in the wilderness, and you will be the cause of their destruction.’

16Then they came up to him and said, ‘We would like to build pens here for our livestock and cities for our women and children. 17But we will arm ourselves for battle32:17 Septuagint; Hebrew will be quick to arm ourselves and go ahead of the Israelites until we have brought them to their place. Meanwhile our women and children will live in fortified cities, for protection from the inhabitants of the land. 18We will not return to our homes until each of the Israelites has received their inheritance. 19We will not receive any inheritance with them on the other side of the Jordan, because our inheritance has come to us on the east side of the Jordan.’

20Then Moses said to them, ‘If you will do this – if you will arm yourselves before the Lord for battle 21and if all of you who are armed cross over the Jordan before the Lord until he has driven his enemies out before him – 22then when the land is subdued before the Lord, you may return and be free from your obligation to the Lord and to Israel. And this land will be your possession before the Lord.

23‘But if you fail to do this, you will be sinning against the Lord; and you may be sure that your sin will find you out. 24Build cities for your women and children, and pens for your flocks, but do what you have promised.’

25The Gadites and Reubenites said to Moses, ‘We your servants will do as our lord commands. 26Our children and wives, our flocks and herds will remain here in the cities of Gilead. 27But your servants, every man who is armed for battle, will cross over to fight before the Lord, just as our lord says.’

28Then Moses gave orders about them to Eleazar the priest and Joshua son of Nun and to the family heads of the Israelite tribes. 29He said to them, ‘If the Gadites and Reubenites, every man armed for battle, cross over the Jordan with you before the Lord, then when the land is subdued before you, you must give them the land of Gilead as their possession. 30But if they do not cross over with you armed, they must accept their possession with you in Canaan.’

31The Gadites and Reubenites answered, ‘Your servants will do what the Lord has said. 32We will cross over before the Lord into Canaan armed, but the property we inherit will be on this side of the Jordan.’

33Then Moses gave to the Gadites, the Reubenites and the half-tribe of Manasseh son of Joseph the kingdom of Sihon king of the Amorites and the kingdom of Og king of Bashan – the whole land with its cities and the territory around them.

34The Gadites built up Dibon, Ataroth, Aroer, 35Atroth Shophan, Jazer, Jogbehah, 36Beth Nimrah and Beth Haran as fortified cities, and built pens for their flocks. 37And the Reubenites rebuilt Heshbon, Elealeh and Kiriathaim, 38as well as Nebo and Baal Meon (these names were changed) and Sibmah. They gave names to the cities they rebuilt.

39The descendants of Makir son of Manasseh went to Gilead, captured it and drove out the Amorites who were there. 40So Moses gave Gilead to the Makirites, the descendants of Manasseh, and they settled there. 41Jair, a descendant of Manasseh, captured their settlements and called them Havvoth Jair.32:41 Or them the settlements of Jair 42And Nobah captured Kenath and its surrounding settlements and called it Nobah after himself.

Het Boek

Numeri 32:1-42

Ruben en Gad

1Toen het volk Israël in het land van Jazer en Gilead aankwam, viel het de stammen van Ruben en Gad, die beide grote schaapskudden bezaten, op wat een prachtig land dat voor hun schapen was. 2Daarom gingen zij naar Mozes, de priester Eleazar en de andere stamleiders en zeiden: 3-4 ‘De Here heeft Israël gebruikt om de inwoners van deze hele streek te vernietigen: Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Eleale, Sebam, Nebo en Beon. De hele streek is uitstekend geschikt voor schapen, ideaal voor onze kudden. 5Sta ons alstublieft toe dat wij deze streek als ons deel nemen in plaats van het land aan de andere kant van de Jordaan.’ 6‘Willen jullie hier met de armen over elkaar blijven zitten, terwijl jullie broeders de rivier oversteken en aan de overkant de kastanjes uit het vuur halen?’ wilde Mozes van hen weten. 7‘Zijn jullie van plan het hele volk te ontmoedigen, zodat het niet durft over te steken naar het land dat de Here het heeft gegeven? 8Jullie gaan jullie vaders achterna! Ik stuurde hen vanuit Kades-Barnea op een verkenningstocht, 9maar toen zij genoeg hadden gezien en terugkeerden vanuit het dal van Eskol, ontmoedigden zij de Israëlieten zó dat deze het beloofde land niet durfden binnentrekken. 10-11 De toorn van de Here keerde zich in alle hevigheid tegen hen en Hij zwoer dat van allen die Hij uit Egypte had gered, niemand boven de twintig jaar het land dat Hij aan Abraham, Isaak en Jakob had beloofd, zou zien hoewel de Here deze belofte met een eed had bekrachtigd. Maar zij hadden geweigerd te doen wat Hij van hen had gevraagd. 12De enige uitzonderingen daarop waren Kaleb en Jozua, want zij volgden de Here met hun hele hart en riepen het volk op het beloofde land binnen te trekken. 13De Here liet ons veertig jaar in de woestijn heen en weer zwerven tot die opstandige generatie was gestorven. 14En hier staan jullie weer, een stel zondaars dat precies hetzelfde doet! Nu zijn er alleen meer van jullie, dus de toorn van de Here zal deze keer nog heviger zijn dan de vorige keer. 15Als jullie je op deze manier van de Here afkeren, zal Hij het volk nog langer in de woestijn laten blijven. Jullie zullen verantwoordelijk zijn voor de vernietiging van zijn volk en een ramp over deze hele natie brengen!’ 16‘Maar dat bedoelden we helemaal niet!’ begonnen zij haastig uit te leggen. ‘Wij zullen hier schaapskooien voor onze kudden en steden voor onze kinderen bouwen, 17maar wijzelf gaan gewapend met jullie mee, aan het hoofd van het leger, totdat jullie veilig bij jullie erfdeel zijn aangekomen. Maar dan moeten wij hier eerst ommuurde steden voor onze gezinnen bouwen om hen te beschermen tegen aanvallen van de plaatselijke bevolking. 18Wij zullen ons hier niet vestigen voordat het hele volk Israël zijn erfdeel heeft gekregen. 19Wij willen geen land aan de overkant van de Jordaan, wij hebben het liever hier, ten oosten van de rivier.’

20Toen zei Mozes: ‘Goed, als jullie doen wat jullie hebben gezegd en de wapens ter hand nemen om de oorlog van de Here te voeren 21en jullie troepen aan de overzijde van de Jordaan houden tot Hij onze vijanden heeft verdreven, 22dan mogen jullie, als het land helemaal aan de Here is onderworpen, terugkeren. Dan hebben jullie je plicht gedaan tegenover de Here en de rest van het volk Israël. En het land aan de oostzijde van de Jordaan zal jullie bezit zijn van de Here. 23Maar als jullie niet doen wat jullie hebben gezegd, zullen jullie tegen de Here hebben gezondigd en de straf voor die zonde niet ontlopen. 24Vooruit maar, bouw schaapskooien voor de kudden en steden voor de gezinnen en doe wat jullie hebben gezegd.’

25‘We zullen uw aanwijzingen precies opvolgen,’ beloofden de mannen van Gad en Ruben. 26‘Onze kinderen, vrouwen, kudden en het vee zullen hier in de steden van Gilead blijven. 27Maar al onze strijders zullen oversteken om voor de Here te vechten, precies zoals u hebt gezegd.’

28Toen gaf Mozes zijn toestemming en zei tegen de priester Eleazar, Jozua en de stamleiders van Israël: 29‘Als alle mannen van de stammen Gad en Ruben die zijn aangewezen om voor de Here te vechten, met jullie de Jordaan oversteken, moeten jullie als het hele land is veroverd, hun het land Gilead geven. 30Maar als zij weigeren met jullie op te trekken voor de strijd, moeten zij genoegen nemen met land tussen de rest van de stammen in het land Kanaän.’ 31En de stammen van Gad en Ruben zeiden opnieuw: ‘Wat de Here ons heeft opgedragen, zullen wij doen. 32Wij zullen de Here volledig bewapend in Kanaän volgen, maar ons eigen land zal hier zijn aan deze kant van de Jordaan.’ 33Zo wees Mozes het land van koning Sichon van de Amorieten en koning Og van Basan—al het land en de steden—toe aan de stammen Gad, Ruben en de tak van Manasse, de zoon van Jozef. 34-36De stam van Gad bouwde de volgende steden: Dibon, Atarot, Aroër, Atrot-Sofan, Jazer, Jogbeha, Bet-Nimra en Bet-Haran. Dit waren ommuurde steden met schaapskooien. 37-38 De stam van Ruben bouwde de steden Chesbon, Eleale, Kirjataïm, Nebo, Baäl-Meon, Musabboth-Sem en Sibma. Later gaven de Israëlieten deze steden, die zij eerst hadden veroverd en verwoest, andere namen. 39En de familie van Machir, een deel van de stam Manasse, trok naar Gilead en veroverde het. Zij verdreven de Amorieten die daar woonden. 40Daarom gaf Mozes Gilead aan de Machirieten en zij vestigden zich daar. 41De mannen van Jaïr, een ander deel van de stam van Manasse, veroverden vele steden en dorpen in Gilead en veranderden de naam van dat gebied in Havvoth-Jaïr (Dorpen van Jaïr). 42In diezelfde tijd leidde een zekere Nobach een leger naar Kenat en de omliggende dorpen en veroverde dat gebied. Hij noemde het gebied Nobach, naar zichzelf.