Psalms 39 – NIV & HTB

New International Version

Psalms 39:1-13

Psalm 39In Hebrew texts 39:1-13 is numbered 39:2-14.

For the director of music. For Jeduthun. A psalm of David.

1I said, “I will watch my ways

and keep my tongue from sin;

I will put a muzzle on my mouth

while in the presence of the wicked.”

2So I remained utterly silent,

not even saying anything good.

But my anguish increased;

3my heart grew hot within me.

While I meditated, the fire burned;

then I spoke with my tongue:

4“Show me, Lord, my life’s end

and the number of my days;

let me know how fleeting my life is.

5You have made my days a mere handbreadth;

the span of my years is as nothing before you.

Everyone is but a breath,

even those who seem secure.39:5 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here and at the end of verse 11.

6“Surely everyone goes around like a mere phantom;

in vain they rush about, heaping up wealth

without knowing whose it will finally be.

7“But now, Lord, what do I look for?

My hope is in you.

8Save me from all my transgressions;

do not make me the scorn of fools.

9I was silent; I would not open my mouth,

for you are the one who has done this.

10Remove your scourge from me;

I am overcome by the blow of your hand.

11When you rebuke and discipline anyone for their sin,

you consume their wealth like a moth—

surely everyone is but a breath.

12“Hear my prayer, Lord,

listen to my cry for help;

do not be deaf to my weeping.

I dwell with you as a foreigner,

a stranger, as all my ancestors were.

13Look away from me, that I may enjoy life again

before I depart and am no more.”

Het Boek

Psalmen 39:1-14

1Een psalm van David voor de koordirigent. Voor Jeduthun.

2Ik was van plan zorgvuldig te leven

en ook in mijn spreken niet te zondigen.

Ik wilde mijzelf in bedwang houden,

zolang ongelovigen op mij letten.

3Ik zweeg en sprak geen woord,

ik hield mijn mond en zei zelfs geen goede dingen.

Mijn zorgen en problemen werden alleen maar groter.

4Het verteerde mij van binnen.

Als ik zuchtte, laaide alles weer op.

Toen sprak ik wel.

5Here, laat mij toch zien hoe het met mij afloopt,

hoelang ik nog te leven heb.

Toon mij maar dat ik eigenlijk niets voorstel.

6Want voor U is mijn leven niet langer dan enkele decimeters.

Mijn leven stelt in uw ogen niets voor.

Ieder mens is maar een ademtocht.

7Een mens gaat voorbij als een schaduw,

als een zuchtje wind vliegt zijn leven weg.

Mensen verzamelen van alles,

maar beseffen niet dat anderen het na hun dood zullen nemen.

8Maar wat heb ik te verwachten, Here?

Ik vertrouw geheel op U.

9Vergeef mij al mijn zonden,

laten de dwazen niet over mij spotten.

10Ik kan niet spreken, ik zeg niets.

Want U hebt alles voor mij gedaan.

11Neem al dit lijden van mij af,

ik zal sterven als U Zich tegen mij verzet.

12Als U iemand straft voor zijn zonden,

vergaat alles wat hem tot aanzien bracht,

net zoals een mot een kledingstuk vernielt.

Een mens is immers niets meer dan een ademtocht.

13Here, luister toch naar mijn bidden

en hoor mijn smeken om hulp.

Blijf niet zwijgen als ik moet huilen,

want dan voel ik mij een vreemde bij U.

Ver van U zoals mijn voorouders.

14Neem uw straf van mij af,

zodat ik weer blij door het leven kan gaan,

voor ik sterf en niet meer zal bestaan.